REGERING OPTEERT VOOR DUBBELE BELASTING

De wetgever countert voorzichtige pogingen in de rechtspraak om ‘economische dubbele belasting’ een halt toe te roepen.

Er zijn twee vormen van ‘dubbele belasting’. Om te beginnen, is er de ‘juridische’ dubbele belasting. Die komt voor als eenzelfde inkomen bij dezelfde belastingplichtige twee keer aan dezelfde belasting onderworpen wordt. ‘Juridische’ dubbele belasting is verboden. Komt zij toch voor, dan kan men bezwaar aantekenen of een ontheffing van ambtswege vragen.

Economische dubbele belasting. Naast de ‘juridische’, is er de ‘economische’ dubbele belasting. Zij doet zich voor als eenzelfde inkomen niet in hoofde van dezelfde belastingplichtige twee keer wordt belast, maar wel in hoofde van twee verschillende belastingplichtigen. ‘Economische’ dubbele belasting is niet principieel verboden. Zij komt in verschillende omstandigheden en gedaanten voor.

Neem nu de geheimecommissielonenaanslag van 309 %. Die is onder meer verschuldigd als een vennootschap nalaat de lonen van haar werknemers te rapporteren op individuele loonfiches. Dat de werknemer op de ontvangen lonen ook wordt belast, staat de bijzondere aanslag in hoofde van de vennootschap niet in de weg. Maar omdat dit al te gortig is, heeft de wetgever enkele jaren geleden wel in een beperkte correctie voorzien: de bijzondere aanslag is dan toch niet van toepassing als de vennootschap kan aantonen dat de genieter de ontvangen vergoedingen in zijn aangifte opgenomen heeft.

Onrechtstreeks. ‘Economische’ dubbele belasting komt meestal in een onrecht- streekse vorm voor: de betaler van een vergoeding kan ze niet in aftrek brengen, terwijl de genieter er toch op wordt belast. Neem nu onderhoudsgeld. Wie alimentatie verschuldigd is, kan de betaalde sommen onder bepaalde voorwaarden aftrekken van zijn belastbaar inkomen. De genieter wordt er onder dezelfde voorwaarden op belast. Het gaat dus om een spiegelbeeldsituatie: wat bij de ene aftrekbaar is, wordt bij de andere belast. Maar soms komt er een kink in de kabel. De betaler heeft, bijvoorbeeld, niet alle aftrekbaarheidsvoorwaarden nageleefd. De onderhoudsgelden zullen dan niet aftrekbaar zijn. Maar dit belet niet dat ze in hoofde van de genieter toch worden belast.

Hetzelfde doet zich voor bij aftrekbare beroepskosten. Stel dat een vennootschap managementvergoedingen betaalt aan een andere vennootschap. In de praktijk komt het dikwijls voor dat men niet kan aantonen dat deze vergoedingen ook werkelijke prestaties dekken. De fiscus zal dan niet aarzelen om de aftrek van deze vergoedingen bij de betalende vennootschap te weigeren. Terwijl die vergoedingen zonder meer worden belast bij de vennootschap die ze ontvangt.

Abnormale voordelen. Is aan deze dubbele belasting niets te doen? In de fiscale wetgeving komt een bijzondere regeling voor inzake ‘abnormale of goedgunstige voordelen’. Als een onderneming een abnormaal voordeel toekent, dan mag dat voordeel in principe gevoegd worden bij de winst waarop zij belastbaar is. Maar de wet zegt dat deze toevoeging niet mag gebeuren als het voordeel bij de genieter in aanmerking komt bij het bepalen van diens belastbaar inkomen. De wetgever heeft daarmee ten aanzien van abnormale voordelen een verbod op dubbele belasting ingevoerd. Het voordeel mag slechts één keer worden belast. Als het al belast wordt in hoofde van de genieter, dan mag het niet nog eens in hoofde van de betaler worden belast.

Terug naar onze vennootschap die managementvergoedingen betaalt aan een andere vennootschap en die de aftrek daarvan geweigerd ziet, omdat zij niet kan hard maken dat tegenover deze vergoeding werkelijke prestaties staan. Om te verhelpen aan de onrechtvaardige dubbele belasting die daaruit voortvloeit, hebben verschillende rechtbanken en hoven van beroep hun toevlucht gezocht bij de regeling inzake ‘abnormale voordelen’. De redenering is dan als volgt: aangezien de vennootschap niet kan bewijzen dat de betaalde vergoeding een werkelijke tegenprestatie dekt, gaat het in feite om een abnormaal voordeel. Door de aftrek van de vergoeding te weigeren, wordt het toegekende voordeel opnieuw toegevoegd aan de winst van de betalende vennootschap. De regeling inzake abnormale voordelen zegt dat dit niet mag, althans niet als de betaalde vergoeding terug te vinden is in het belastbaar inkomen van de genieter. In deze veronderstelling moet de aftrek van de vergoeding dus toch worden aanvaard.

Via de omweg van de ‘abnormale voordelen’ heeft de rechtspraak (of alvast een bepaalde strekking in de rechtspraak) bijgevolg een middel gevonden om de kwaal van de economische dubbele belasting een halt toe te roepen. Maar dat is niet naar de zin van de fiscus. Van de jongste Programmawet heeft de fiscus gebruikgemaakt om deze rechtspraak in de kiem te smoren. De wettekst luidt voortaan zo, dat de verwerping van de aftrek van beroepskosten niet meer via de omweg van de ‘abnormale voordelen’ ongedaan kan worden gemaakt. Kortom, de regering – en in haar zog de wetgever – kiest niet voor een genuanceerde oplossing van het probleem, maar wel voor de onvergeeflijke botte bijl van de dubbele belasting.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content