Reddingsboei voor havenexploitanten

Onroerende verhuur is vrijgesteld van btw. Het nadeel van de vrijstelling is, dat de verhuurder geen recht heeft op recuperatie van de btw die hij zelf, bijvoorbeeld naar aanleiding van de oprichting van het gebouw, heeft betaald. Die betaalde ‘voorbelasting’ wordt daardoor een kostprijselement. De huurprijs die de verhuurder moet vragen, gaat daardoor omhoog.

Daarom wordt in de praktijk hemel en aarde bewogen om onder de vrijstelling van onroerende verhuur uit te komen, en de verhuur toch aan btw te kunnen onderwerpen, zodat de betaalde voorbelasting toch recupereerbaar wordt.

Maar de pogingen om bepaalde vormen van terbeschikking-stelling van onroerend goed aan btw te onderwerpen, kennen hun grenzen. Die worden onder meer getrokken door het Europese Hof van Justitie. Dat is exclusief bevoegd om de Europese btw-regels uit te leggen.

Zo heeft het Hof een tijdje geleden beslist, dat concessies van nationale domeingoederen in het kader van de exploitatie van havens, normaal gezien, als een zuivere ‘onroerende verhuur’ moeten worden aangemerkt. Het gevolg is, dat zij onvermijdelijk vallen onder de vrijstelling van btw.

Dat dreigde een lelijke streep door de rekening te worden van onze haven- en luchthavenexploitanten. In het verleden zijn zij er altijd van uitgegaan, dat de concessies die zij verleenden op nationale domeingoederen, niet onder de btw-vrijstelling vielen; en dat zij dus recht hadden op recuperatie van de betaalde voorbelasting. Het arrest van het Europese Hof had tot gevolg, dat zij dit recht dreigden te verliezen. De uitbating van havens en luchthavens zou daardoor een heel stuk ‘duurder’ worden. Al de voorbelasting die de haven- of luchthavenexploitant betaalt en die verband houdt met de in concessie gegeven onroerende goederen, zou immers kostprijsverhogend gaan werken.

Maar gelukkig biedt de Europese btw-richtlijn uitkomst. Zij stelt de verhuur van onroerende goederen weliswaar vrij van btw. Maar zij voegt daar onmiddellijk een aantal uitzonderingen aan toe. Zo zegt ze, dat de vrijstelling niet geldt voor sommige specifieke vormen van onroerende verhuur, zoals kampeerterreinen, garages, enzovoort.

De Europese btw-richtlijn voegt eraan toe dat de lidstaten daarnaast nog andere handelingen kunnen uitsluiten van de btw-vrijstelling voor onroerende verhuur. Nederland bijvoorbeeld heeft al vele jaren geleden van deze mogelijkheid gebruik- gemaakt om de onroerende verhuur die plaatsvindt in beroepsmatige omstandigheden onder bepaalde voorwaarden toch aan btw te onderwerpen.

Ons land heeft onlangs van dezelfde mogelijkheid gebruik- gemaakt om onze haven- en luchthavenexploitanten te hulp te snellen. Het resultaat staat te lezen in een erg kort wetje van 31 juli 2009 dat op 6 augustus in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd. Het zegt dat de vrijstelling van onroerende verhuur voortaan niet meer geldt in de situatie waarbij ‘uit hun aard onroerende goederen’ ter beschikking worden gesteld ‘in het kader van de exploitatie van havens, bevaarbare waterlopen en vlieghavens’. De nieuwe regeling is tien dagen na haar publicatie in werking getreden. Dus vanaf 16 augustus.

In dat nieuwe wetje wordt nergens gezegd, dat de nieuwe regeling te maken heeft met de concessie van nationale domeingoederen. Maar iedereen die de problemen van de sector een beetje kent, weet dat het wetje op het lijf geschreven is van de haven- en luchthavenexploitanten die binnen de haven- en luchthavengebieden gebouwen en terreinen die tot het nationale domein behoren, in concessie geven. Dat de wetgever de uitzondering op de btw-vrijstelling ruimer heeft geformuleerd, heeft alles te maken met de bezorgdheid om niet van discriminatie beschuldigd te worden.

De ruimere formulering heeft meteen als voordeel, dat de nieuwe uitzondering op de btw-vrijstelling niet beperkt is tot bijvoorbeeld de publiekrechtelijke havenbedrijven. Al wie gebouwen of terreinen in het kader van de exploitatie van havens, luchthavens of bevaarbare waterlopen ter beschikking stelt, kan er zijn voordeel mee doen.

Maar het moet wel om de verhuur in het kader van een dergelijke exploitatie gaan. Wie hetzelfde doet in het kader van ‘andere’ exploitaties, valt nog altijd onder de algemene btw-vrijstelling voor onroerende verhuur. Hij kan de betaalde voorbelasting dus nog altijd niet recupereren. Aan de opmerking dat de nieuwe regeling misschien dan toch op dit punt discriminerend zou kunnen zijn, is tijdens de parlementaire voorbereiding nauwelijks aandacht besteed. Weliswaar is in de kamercommissie aan de minister van Financiën de vraag gesteld, of dit onderscheid wel door de beugel kan. Maar de minister ging er in zijn gebruikelijke stijl met een brede bocht omheen.

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

De kritiek op de nieuwe maatregel vond in de kamercommissie nauwelijks gehoor.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content