Razendsnel rijk

Het was staal en olie in 1900, het is bandbreedte nu. De leveranciers van scharnierdiensten rijven een reusachtige buit binnen, wat meteen verklaart waarom Gary Winnick zo’n fabelachtig fortuin kon verzamelen. En hij deed dat veel sneller dan de oliebaronnen ooit hebben gekund.

Snelheid. Dat is wat het gebruik van Internet draaglijk maakt en wat een onderneming waardevol maakt die met Internet is verbonden. Er is geen betere illustratie daarvoor dan Global Crossing, een kruimeltje dat nonchalant door AT&T van tafel werd geveegd tijdens de moeilijke periode in 1997.

Een kruimeltje van formaat echter: Global Crossing heeft een marktwaarde van 20 miljard dollar. Dat bedrag zal nog stijgen naar 30 miljard dankzij de overname van Frontier, de vijfde grootste carrier voor interzonale en internationale telefoonverbindingen in de VS, en de overname van Global Marine, de onderzeese kabelleggersactiviteiten van C&W, voor 885 miljoen dollar.

Global Crossing wil niets minder dan met zijn ontluikend netwerk van onderzeese glasvezelkabels ‘s werelds telecomreuzen beconcurreren. Nu beschikt het bedrijf nog maar over één kabel, maar binnen de twee jaar wil het eigenaar worden van 71.000 mijl hogesnelheidsvezel die 159 steden in negentien landen zal verbinden en in staat zal zijn om 85% van de wereldtelecommunicatiemarkt te bereiken.

Tweede verjaardag

Ambitieus? Ja. Onwaarschijnlijk? Nee. Zelfs niet voor een bedrijf met amper 200 werknemers, die net de cake en de ijsjes hebben laten rondgaan om de tweede verjaardag van het bedrijf te vieren. De onderneming heeft nu al een klad decimiljardairs gemaakt en stichter Gary Winnick op papier al een winst van 4,5 miljard dollar opgeleverd, het snelst gegroeide fortuin ooit.

Welke geniale gave

heeft Winnick meegebracht aan de tafel? Op verre na niets technisch. Zijn nauwste banden met de telecommunicatie waren toeval. Hij bracht zijn jeugd door in Long Island, New York, in een wijk die deel uitmaakte van de bezittingen van AT&T-financier Clarence Mackay. Voor hij 15 miljoen dollar inzette als een gok om 750 miljoen op te strijken op zijn eerste onderzeekabel, bekeek Winnick een video om te zien hoe die precies moest worden gelegd. Hij was zo onder de indruk dat hij 12.000 dollar investeerde in een tweede video om de idee te verkopen aan even naïeve investeerders. “Zo heb ik geleerd hoe het wordt gedaan,” zegt hij.

In 1985 zette Winnick zijn eigen investeringspartnership op. Er volgden enkele onopvallende deals, waaronder een mislukte, maar winstgevende poging om Western Union over te nemen – de tweede keer dat Winnick in aanraking kwam met de telecomsector. Het geluk sloeg evenwel toe in de dagen net voor de kerst van 1996. Hij had een van zijn partners, David Lee, ertoe aangezet om contact op te nemen met AT&T om over mogelijke samenwerking te praten. “Ik wist dat die onderneming in staat van beroering was,” zegt Winnick, “en ik dacht dat er wel kruimels van de tafel zouden vallen die goede kansen boden.” Lee kwam terug met een verbluffend aanbod: AT&T zou ervoor zorgen dat er een nieuwe onderzeese kabel werd gelegd die Europa met de Verenigde Staten moest verbinden – en garanderen dat het project van 750 miljoen dollar werd afgewerkt – als de partners van Winnick maar konden zorgen voor het geld om AT&T te betalen voor het project.

“Ik dacht eerst dat hij gek was,” zegt Winnick. Maar hij voelde al snel aan dat er een kansvenster zat in die bottleneck onder de oceaan en dat het voordelen had om doortastend op te treden in een sector die opgroeide met afschrijvingstermijnen van veertig jaar. De business van de beschikbare bandbreedte was altijd al verschrikkelijk bureaucratisch geweest, ook al werd hij de jongste jaren door elkaar geschud door de wereldwijde deregulering, de massale aanwas van glasvezelcapaciteit en de pijlsnel aangroeiende intercontinentale trafiek dankzij Internet.

De tien voorgaande transatlantische telefoonkabels waren, na sufmakende onderhandelingen, gelegd door consortia van telecombedrijven, de meeste onder hen monopolies, die gegarandeerd hadden dat ze capaciteit zouden kopen. De meest recente daarvan werd in 1975 gelegd en had meer dan 75 ondernemingen in een kluwen samengebracht, elk met hun eigen visie op kosten, capaciteit en “landingsrechten”. “Het was zoiets als zakendoen met de Verenigde Naties,” schimpt David Lee, die intussen voorzitter is van Global Crossing.

Niettemin waren er reële voordelen aan verbonden om deel uit te maken van een groep die verkoopcijfers kon garanderen. “Het was een project met één groot risico,” zegt Dean Kehler, een bankier bij de Canadian Imperial Bank of Commerce ( CIBC), die een cruciale rol speelde bij de financiering van Global Crossing. “Als ze de kabel zouden leggen, zouden de klanten er dan op afkomen?” Winnick begreep al snel dat hij en AT&T in deze zaak symbiotische belangen hadden. Hij wou hopen geld verdienen, AT&T wou zijn onderzeese kabelleggingsactiviteiten verkopen. Het zou leuk zijn als zij konden laten zien dat dat filiaal ook inkomsten had. Maar daarvoor moest wel een klant worden gevonden.

Vandaar dan ook het ongebruikelijke aanbod van William Carter, het hoofd van de onderzeekabeltak die AT&T van de hand wou doen, om “het samen te doen”. Waarom Winnick? AT&T zegt dat het snel antwoord nodig had en dat Winnick als eerste kwam aandraven met het geld.

Winnick weet best hoe hij een pleziertje terug kan doen. In september 1997 inviteerde hij Carter op een diner. Kom voor mij werken, zei Winnick. Carter aarzelde. Winnick overhandigde hem een cheque van 2 miljoen dollar. Dat trok de aandacht van Carter. Hij kreeg ook opties die nu 140 miljoen dollar waard zijn.

Groeien zoals Internet

Zoals zoveel fortuinfabrieken in de jaren negentig, is Global Crossing een Internet-speeltje met alle mogelijkheden en risico’s die daaraan zijn verbonden. Maar in tegenstelling tot de meeste Internet-medespelers, die hun hoofd meer bij ideeën dan bij producten hebben, heeft Global Crossing inkomsten en zelfs winst na het eerste activiteitsjaar. Winst, dat wil zeggen voor afname van een eenmalige betaling van 139 miljoen dollar (opgenomen in aandelen) aan Winnick en zijn vrienden voor “adviesdiensten”. Wanneer u daar de boekhoudkundige opsmuk van wegkrast, krijg je een onderneming die, op ongeveer een jaar tijd, 750 miljoen dollar bij elkaar bracht, grotendeels in de vorm van schulden, die uitgaf aan de uitbouw van de zaak en al de kosten – en een heel pak meer – recupereerde door slechts een fractie te verkopen van wat ze had opgebouwd. Nu geeft ze 4,5 miljard dollar uit aan soortgelijke initiatieven.

Het geld

wordt gestort in het grootste gat ter wereld – de oceaan – en dat voor een hele goede reden. Op een ogenblik dat zowat overal glasvezel wordt gelegd op het vasteland, zou de overzeese trafiek van informatie net zo goed nog met een roeiboot kunnen gebeuren. Er liggen een paar honderd ouder wordende kabels op de bodem van de oceaan, allemaal gebaseerd op gebruiksvooruitzichten die belachelijk laag gebleken zijn. In de jaren negentig is, aldus technologiegoeroe George Gilder, de hoofdlijncapaciteit binnen de VS tweeduizendvoudig gegroeid, die onder zee maar met een factor 42. Toch explodeert de internationale trafiek.

En daar komt dan Global Crossing op het toneel. Zijn op dit ogenblik enige bedrijfsactivum, de transatlantische kabel die door AT&T werd aangelegd, lijkt bijna triviaal: acht glasdraden niet dikker dan een mensenhaar, ingepakt in een tuinslang die gaat van Brookhaven, New York naar Land’s End in Engeland en dan verder naar Sylt in Duitsland en weer terug. Maar de vernieuwing in de glasvezelindustrie verloopt zo razendsnel dat die draden samen meer kunnen vervoeren dan de tien vorige kabels die onder de Atlantische Oceaan werden gelegd, zegt Michael Ruddy, een analist bij Pioneer Consulting. Samen hebben die draden een capaciteit van 80 gigabit per seconde, wat voldoende is om de hele verzameling van boekwerken in de Amerikaanse Congresbibliotheek op een uur of zo te versassen.

Een heel andere rekening

Winnick maakte slapeloze nachten door. Hij kende niets van de sector en hij was aan het binnendringen in een ivoren toren. Tijdens zijn eerste ontmoeting met de telecombedrijven, zo zegt Winnick, nam een directeur van een van de Europese reuzen absoluut geen blad voor de mond: “We willen u niet, we hebben u niet nodig en we aanvaarden u niet.” Erger nog: zijn potentiële klanten bezaten de macht om hem te verpletteren.

“AT&T en British Telecom hadden de maand daarna zelf een kabel kunnen leggen en in dat geval zouden we meteen aankijken tegen een faillissement,” zegt Winnick. Maar dat was alleen in de veronderstelling dat ze even snel konden vooruitgaan als Winnick. Tegen maart 1997 – amper drie maanden nadat de aanzet was gegeven – hadden hij en zijn team de hele 750 miljoen bij elkaar gebracht en stonden ze klaar om van wal te steken. De kabel werd gelegd en aangeschakeld binnen de veertien maanden – minder dan de helft van de tijd die het 75-koppige kibbelende consortium een jaar eerder nodig had.

Omdat er zo’n enorme vooruitgang werd geboekt op het vlak van de capaciteit, bedroeg de eigenlijke kostprijs slechts een fractie van die van zijn voorgangers. En daardoor kon de capaciteit dan ook beduidend beneden de prijs van die van de rivalen worden verkocht.

Het kritieke moment

kwam in oktober 1997, toen Winnick een aantal industriëlen bij elkaar bracht in de Marriott in New York om de prijzen mee te delen. De toenmalige vraagprijs bedroeg 20 miljoen dollar per “circuit”, een circuit gelijk zijnde aan voldoende bandbreedte op een glasvezelkabel om 155 megabit per seconde aan te kunnen. Winnick zei dat hij 8 miljoen dollar wou.

Wanneer u zich er een idee wil van vormen hoe goedkoop dat eigenlijk wel is, en hoe goedkoop het uw telefoongesprekken zou moeten maken, volstaat het een eenvoudig sommetje te maken. Elk circuit kan tegelijkertijd 2400 conversaties aan. De kapitaalkosten om een vocaal circuit uit te baten tussen Londen en New York is dus 3300 dollar. Zet dat aan, hou het de klok rond aan de gang en reken 38 dollarcent per uur aan voor telefoonverbindingen. De lijn zal zichzelf binnen het jaar terugbetaald hebben.

Kijk naar uw telefoonrekening. Betaalde u meer dan een dollarcent voor dat telefoontje van een minuut naar de VS? Waarschijnlijk wel. Er moeten aan beide zijden doorschakelkosten worden betaald en “toegangspremies” aan de monopolisten die de lijn verbinden met een huis of een bedrijf. Maar dat verbazingwekkend rekensommetje geeft u alvast een idee van wat er de bekabelde wereld nog te wachten staat. De prijzen voor langeafstandsgesprekken zullen instorten en het gebruik zal exploderen.

De vergadering in de Marriott vormde slechts een voorbereidend gesprek. Global Crossing had nog niet eens de verkoopcontracten opgesteld. Maar kandidaten begonnen in het naastgelegen kantoor al in de rij te staan om daar ter plekke capaciteit te kunnen kopen. Het gevolg van die vergadering was dat Global Crossing bijna de helft van de kabelkosten had gerecupereerd, maar dat amper 10% van de bestaande capaciteit was verkocht.

Tegen het einde van het jaar werd de aanleg van nog een andere kabel aangekondigd, deze keer van New York naar de Maagdeneilanden; een kabel langs de Amerikaanse Westkust door Panama en naar St.-Croix volgde spoedig; dan eentje die de Stille Oceaan overstak; dan een landkabel in Europa; dan een kabel rond Latijns-Amerika; dan nog eentje over de Atlantische Oceaan. De onderneming barstte uit haar eerder toevallige start om een heuse multinational te worden.

Winnick mag dan al het nieuwste jochie van de buurt geweest zijn, maar hij was terechtgekomen in een business die – na decennia van starre barrières – begonnen was om nieuwelingen te aanvaarden. Elk jaar ziet ruim een verdubbeling in het volume van gegevens dat nieuwe glasvezel kan vervoeren. Het einde is allesbehalve in zicht. De bestaande providers beschikken helemaal niet meer over een onneembare franchise. Integendeel, ze zien hun onderzeese netwerken tegen een schrikbarend ritme ontwaarden.

Winnick begreep dat en hij verstond ook nog iets anders: de traditionele prijzenstructuur van de internationale langeafstandsverbindingen weerspiegelde de technologische realiteit niet. Eens een systeem geïnstalleerd is, is het niet zo veel duurder meer om een gesprek van New York naar Brussel te leiden dan van Brussel naar Leuven. Misschien was er wel een outsider nodig om de volgende stap te zetten. In de wol geverfde telecomveteranen wisten al dat gesprekken rondreizen zoals passagiers die van de ene pendeltrein op de andere springen. Ze worden heen en weer geslingerd tussen een heleboel monopolistische carriers die elk hun eigen vette honoraria toevoegden. Winnick veronderstelde dat de deregulering weldra de ondoeltreffendheid van die gelaagde aanrekeningen zou blootstellen aan de concurrentie – en dat zou tevens kustlijnen en landsgrenzen overschrijden.

De wet van Metcalfe

Eerst kabels leggen onder de oceanen, dan steden met elkaar verbinden.

General Motors wil geen verbinding van Long Island (NY) naar Sylt (D), waar onze kabel aan land komt,” zegt Jack M. Sanlon, vice-chairman van Global Crossing. “Het wil Detroit verbinden met Frankfurt.” Eens u beschikt over een ongebonden netwerk dat geen rekening moet houden met landsgrenzen, is de prijzen naar beneden halen niet langer een kwestie van liefdadigheid, maar van zin voor concurrentie. Het kan de groei van een onderneming aanzwengelen. Om het in economische termen te zeggen: de telefoonbusiness is zeer prijselastisch. Wanneer u de tarieven met de helft verlaagt, verdubbelt het volume. Het inkomen gaat naar boven. Bestaande gebruikers maken meer gebruik van de telefoon, niet-gebruikers komen binnen op de markt, nieuwe aanwendingsmogelijkheden worden ontwikkeld. Als de toegang voldoende goedkoop is, wordt het doorzenden van webpagina’s vol grafische elementen (of video’s) een haalbare kaart.

“Nooit was er een intercontinentale bandbreedte die niet onmiddellijk werd opgevuld,” zegt Tom Evslin, de chief executive officer (CEO) van ITXC, dat voor zijn internationale telefoontrafiek capaciteit koopt op de kabels van Global Crossing.

Er is hier echter meer aan de hand dan louter prijsdalingen. Dat heeft te maken met de Wet van Metcalfe. Metcalfe was de ingenieur die een middel ontwikkelde om computers in een netwerk aan elkaar te koppelen en die een klein fortuin vergaarde met 3Com. De Wet van Metcalfe zegt dat het nut van een netwerk verhoogt met een exponent 2 van het aantal mensen dat eraan verbonden is. Een netwerk dat 1 miljoen pc’s en webservers verbindt, heeft een bepaalde nutswaarde. Een netwerk van 10 miljoen is 100 keer meer waard omdat het aantal mogelijke verbindingen 100 keer groter is. In het geval van Global Crossing moet u dan denken aan de 159ste stad. Ze zal onmiddellijk en goedkoop verbonden zijn met 158 andere steden.

Om snel door te stoten,

heeft Winnick de directiesuite van Global Crossing volgestouwd met een compagnie zware kleppers die op een jaar tijd erg rijk geworden zijn. Jack Scanlon werd CEO in april 1998. Hij kwam van Motorola, waar hij bij de topdrie hoorde. James Gorton was de partner bij Simpson Thacher die Winnicks euforische telefoontje vanuit de Marriott in ontvangst nam. Hij werd spoedig binnengehaald als hoofdadviseur. Daarna kwam Dan Cohrs als financieel directeur, overgekomen van een leidinggevende positie bij GTE, en Thomas Casey, die mee aan het hoofd stond van de “Global Communications” groep bij Merrill Lynch.

Een koppensneller contacteerde Robert Annunziata, de schepper van Teleport, een parvenu die glasvezelnetwerken aanlegde in zakenwijken om klanten met een hoog verbruiksvolume af te snoepen van de plaatselijke telefoonmonopolies. Hij verkocht zijn bedrijf aan AT&T voor 12 miljard dollar in 1998 en werd terzelfder tijd een van de topdirecteurs bij AT&T. Op een vrijdag in februari hadden Winnick en Annunziata een gesprek met elkaar. De maandag daarop kwam het tot een overeenkomst met Annunziata om de nieuwe CEO te worden van Global Crossing.

Arme Scanlon: hij hield het amper tien maanden uit. Arm is eigenlijk niet het juiste woord: zijn aandeel in de buit van een jaar werk bestond uit opties die nu 170 miljoen dollar waard zijn (zowat 6,4 miljard frank). Zegt Scanlon luchtig: “Wat goed is voor het bedrijf is goed voor mij.”

Annunziata werkt tegen de snelheid van een foton. Binnen de zeventien dagen na zijn aankomst had hij al een overeenkomst om Frontier te kopen. De maatschappij, die vroeger bekend stond als Rochester Telephone, beschikt over een langeafstandsnetwerk dat zich over de hele VS uitstrekt. Ze vervoert ook het grootste deel van de gegevens die van Yahoo! en een aantal andere Internet-sites afkomstig zijn.

Annunziata wil Global Crossing snel verder voeren dan de oorspronkelijke activiteit, het verkopen van bulkcapaciteit aan andere carriers. Hij wil niet alleen de dollarcent om de oproep onder de oceaan door te voeren, hij wil de tien dollarcent die het opbrengt om hem naar zijn eindbestemming te brengen. Daar draaide het bij Teleport allemaal rond. Maar het betekent wel dat reuzen als AT&T en British Telecom moeten worden aangepakt en dat op hun basismarkten. Te hoog gegrepen? “We hebben twee jaar voorsprong op iemand die nu begint en we zullen nooit stoppen met bouwen,” pocht Annunziato.

Maar dat zal de concurrentie evenmin doen. Elke investeringsbankier met toegang tot aandelennoteringen is op zoek naar de volgende Gary Winnick.

Indien Andre Carnegie vandaag nog zou leven, zou hij kabels aan het leggen zijn en zou J.P. Morgan ze financieren. En ze zouden sneller verdienen dan met staal. Fotonen bewegen sneller dan atomen.

Forbes.

T.E/S.W

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content