Procedure: overgangsregeling zorgt voor problemen

Sedert 1 april 2001 hoeft u bij betwistingen nooit meer eindeloos te wachten op de beslissing van de directeur. Maar ook hier zitten addertjes onder het gras.

Dankzij de nieuwe fiscale procedure, die twee jaar geleden werd doorgevoerd, heeft de belastingplichtige een zekere greep gekregen op het verloop van de bezwaarprocedure. Net zoals vroeger is de directeur weliswaar nog steeds niet verplicht om binnen een bepaalde termijn een beslissing te nemen. Maar de belastingplichtige hoeft niet langer eindeloos te wachten. Na verloop van zes maanden (negen maanden als de aanslag van ambtswege is gevestigd) kan hij de betwisting rechtstreeks voorleggen aan de fiscale rechtbank van eerste aanleg. De directeur staat dan buitenspel. Het debat wordt vanaf dat ogenblik voor de rechter gevoerd.

Vrees. Deze nieuwe regeling was in een eerste fase slechts van toepassing voor betwistingen die ten vroegste op het aanslagjaar 1999 betrekking hadden. De vrees bestond immers dat de kersverse fiscale rechtbanken zouden worden overspoeld met verzoekschriften om oude, nog hangende bezwaarschriften op te lossen.

Voor de aanslagjaren die voorafgaan aan het aanslagjaar 1999 werd daarom in een sperperiode voorzien. De regel dat men na zes (soms negen) maanden rechtstreeks naar de fiscale rechtbank kan, geldt voor die aanslagjaren slechts vanaf 1 april 2001.

Neem bijvoorbeeld een bezwaarschrift dat is ingediend tegen een aanslag die voor het aanslagjaar 1998 is gevestigd. Stel dat dit bezwaarschrift op 31 maart 2001 nog steeds hangende was. De belastingplichtige moet dan niet langer wachten en kan het geschil nu onmiddellijk voorleggen aan de fiscale rechtbank. Op voorwaarde dat op het ogenblik waarop hij zijn vordering inleidt, minstens zes maanden zijn verlopen sedert het indienen van het bezwaarschrift (of negen maanden, als de aanslag van ambtswege is gevestigd).

Ontheffing. De juiste draagwijdte van deze overgangsregeling zorgt voor problemen. Wanneer is ze wel of niet van toepassing? Dat u maximaal zes (soms negen) maanden moet wachten, geldt voor alle gevallen waarin de wet in een administratieve beroepsprocedure voorziet. De meest bekende beroepsprocedure is die van het bezwaarschrift. Maar er zijn er andere.

Zo is er op het gebied van de inkomstenbelastingen ook nog de procedure van de ontheffing van ambtswege. Die verschilt op twee essentiële punten van de bezwaarprocedure. Een bezwaar kan u indienen om gelijk welke reden. Het volstaat dat u om de een of andere reden niet akkoord gaat met de aanslag. Een verzoek tot ontheffing van ambtswege kan daarentegen slechts om welbepaalde, in de wet uitdrukkelijk vermelde redenen.

Bijvoorbeeld, omdat er een materiële vergissing in het spel is, of omdat er nieuwe feiten of bescheiden aan het licht komen waarvan het laattijdig overleggen wordt verantwoord door gewettigde redenen enzovoort.

Een tweede verschil heeft te maken met de termijnen. Een bezwaarschrift moet binnen drie maanden worden ingediend. Voor een verzoek tot ontheffing van ambtswege heeft men veel meer tijd. Bij een materiële vergissing of bij nieuwe feiten of bescheiden heeft men drie jaar tijd, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd.

Voor ontheffingen van ambtswege geldt ook dat men niet eindeloos moet wachten op de beslissing van de administratie. Als de beslissing meer dan zes maanden op zich laat wachten, kan men de zaak meteen voorleggen aan de fiscale rechtbank van eerste aanleg.

Maar naar het oordeel van de administratie geldt dit niet voor de verzoeken die betrekking hebben op oude aanslagjaren (1998 en vorige). De wet zegt weliswaar dat u vanaf 1 april 2001 ook voor die aanslagjaren meteen naar de fiscale rechtbank kunt (als minstens zes maanden zijn verstreken). Maar, als men de tekst van de wet letterlijk neemt, geldt dit alleen voor bezwaarschriften. Waaruit de administratie afleidt dat dezelfde regeling niet geldt voor verzoeken tot ambtshalve ontheffing.

In de mate dat die verzoeken op oude aanslagjaren betrekking hebben, moet men dus – als men de administratie mag geloven – nog wel eindeloos wachten: een beroep op de rechtbank kan pas, zodra de administratie haar beslissing heeft genomen. Ook als die jarenlang aansleept.

Hangend. Er is nog een ander belangrijk interpretatieprobleem. Sedert 1 april 2001 kunnen ook de oude geschillen rechtstreeks voor de rechtbank worden gebracht, zonder dat men de beslissing van de directeur over het bezwaarschrift moet afwachten. Dat is de geest van de reglementering. Maar de letter van de wet is daar niet mee in overeenstemming. In verband met oude aanslagjaren maakt die de nieuwe regeling slechts van toepassing op bezwaarschriften die nog hangende waren, en waarover op 31 maart 2001 nog geen beslissing was genomen.

Wie deze tekst letterlijk neemt, zou kunnen besluiten dat deze regeling niet van toepassing is op bezwaarschriften die op 31 maart 2001 nog niet hangende waren, maar pas nadien zijn ingediend. Voor die later ingediende bezwaarschriften (in verband met de aanslagjaren 1998 en vorige) zou dan nog de oude regeling gelden, die wil dat men in ieder geval moet wachten op de beslissing van de directeur.

Eén zaak is zeker: deze interpretatie stemt niet overeen met de geest van de wet. Maar de onduidelijke wettekst laat haar wel toe. De vraag is dus hoe de administratie zal reageren. Allicht is het nuttig dat de minister van Financiën daarover snel duidelijkheid biedt.

De auteur is advocaat bij Dauginet & Co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content