Proberen niet te kiezen

Een regio heen en weer geslingerd tussen China en Amerika.

In Oost-Azië vindt een uniek experiment in internationale relaties plaats. Nooit tevoren waren zo veel landen economisch zo vervlochten met een enkele grootmacht (China), terwijl ze een andere (Amerika) beschouwden als de ultieme garant voor hun veiligheid. Tot dusver lijkt het experiment een denderend succes. Veertig jaar lang hebben de Verenigde Staten niet alleen de vrede bewaard, maar ook een continentale economische boom mogelijk gemaakt. De grootste begunstigde daarvan was China. Maar die orde is aan het uitrafelen nu China zich ergert aan wat het beschouwt als een door Amerika geleide wereldorde die zijn opgang en zijn natuurlijke regionale evenwicht in de weg staat. In 2016 kunnen de spanningen die dat veroorzaakt acuut worden en andere landen in Azië in een lastig parket brengen.

Toen de Chinese president, Xi Jinping, in september 2015 zijn eerste bezoek bracht aan de Verenigde Staten, lagen beide landen al met elkaar overhoop over een aantal kwesties: eeuwige bêtes noires als China’s reputatie over mensenrechten en de repressie in Tibet en Xinjiang, maar ook nieuwe beslommeringen over cyberspace en de militarisering van de ruimte. Het bezoek werd zoals steeds gekenmerkt door pogingen om vooral de gebieden van samenwerking te benadrukken, de klimaatverandering bijvoorbeeld. Maar de twee grootmachten zijn tegenwoordig rivalen op een toenemend aantal gebieden. In Azië is die rivaliteit het meest intens. In 2016 wordt het om drie redenen nog erger.

Ten eerste zijn de twee landen gedoemd het steeds meer oneens te worden over de Zuid-Chinese Zee. Tijdens een twee jaar durende bouwcampagne heeft China kunstmatige eilanden aangelegd in de betwiste wateren, die opgeëist worden door Taiwan, de Filipijnen en Vietnam. De Verenigde Staten nemen geen houding aan over de soevereiniteit over die stukjes rots en rif. Ze benadrukken wel dat volgens het internationale zeerecht kunstmatig aangelegde constructies geen aanspraak kunnen maken op ‘territoriale wateren’, de 12-mijlenzone die het zeerecht toewijst aan stukken land. De Verenigde Staten willen hun ‘vrijheid van navigatie’ vrijwaren door oorlogsschepen naar die gebieden te sturen en ze te overvliegen met vliegtuigen van de luchtmacht. China beschouwt dat als een provocatie.

Ten tweede verhoogt China zijn activiteit in die wateren, misschien met een duidelijker militaire dimensie, zoals de bouw van basissen of door een luchtverdedigingszone uit te roepen zoals het in 2013 al eens deed in de Oost-Chinese Zee. Het zal zich daarbij gesteund voelen door de Amerikaanse electorale cyclus. Het land lijkt tot het besluit gekomen te zijn dat de regering-Obama zwak is. Reden te meer dus om het onderste uit de kan te halen tijdens de laatste maanden van die regering, wanneer naast de afleidingen van crisissen elders in de wereld nog eens de afleiding van een presidentiële verkiezingscampagne komt. Het blijft hoogst onwaarschijnlijk dat de Verenigde Staten meegezogen worden in een militaire confrontatie ter zee, maar het risico op botsingen tussen China en een van zijn buren, zoals Vietnam, verontrust de beleidslui in de regio en in Washington.

Een derde reden is dat China zich almaar luider verzet tegen het Amerikaanse netwerk van bilaterale allianties, die de basis vormen voor de veiligheidsarchitectuur in de regio — met landen als Australië, Japan, de Filipijnen, Zuid-Korea en Thailand. China doet dat af als een overblijfsel van de Koude Oorlog, zoals de Amerikaanse steun aan Taiwan, waar verkiezingen in januari weleens kunnen zorgen voor verhoogde strategische spanningen tussen de twee grootmachten.

Nu China de bestaande orde aanvecht, hebben de kleinere Aziatische landen het moeilijker hun uitstekende relaties met zowel China als Amerika te handhaven. Ze benadrukken dat ze niet tussen beide willen kiezen en tot dusver moesten ze dat ook niet. Hoewel velen een assertievere Amerikaanse houding in de Zuid-Chinese Zee zouden verwelkomen, mag dus waarschijnlijk enkel van de rechtstreeks betrokken landen hoogstens verbale steun verwacht worden.

Niettemin moeten Aziatische landen almaar vaker een keuze maken. Ze moesten dat doen in veiligheidskwesties, zoals toen Singapore toestemde om nieuwe Amerikaanse oorlogsschepen toe te laten of toen de Filipijnen besloten hun verzet tegen de aanwezigheid van Amerikaanse troepen te verslappen. Maar ze moeten ook in economische kwesties een kant kiezen. Zelfs loyale bondgenoten van de Amerikanen legden de Amerikaanse bezwaren naast zich neer en werden stichtende aandeelhouders van China’s nieuwe Aziatische Infrastructuurinvesteringsbank, die tijdens het tweede kwartaal van 2016 projecten in aanmerking wil beginnen te nemen. Dat jaar worden ook twee regionale handelsakkoorden afgerond. Het door de Amerikanen geleide Trans-Pacific Partnerschip (TPP) werd in oktober 2015 ondertekend en staat in 2016 voor zware ratificatiediscussies. Barack Obama noemt het een poging om China ervan te weerhouden ‘de regels te schrijven’ voor de economieën rond de Stille Oceaan. Het sluit dan ook China uit, dat op zijn beurt probeert een ‘Omvattend Regionaal Economisch Partnerschap’ te sluiten met vijftien andere Aziatische landen (hoewel het moeite heeft de deadline van 2016 te halen).

In theorie zijn beide akkoorden complementair en een aantal landen is betrokken bij beide — Japan, Maleisië, Singapore en Vietnam bijvoorbeeld. Maar de tendens, zowel in de economie als in de diplomatie, gaat in de richting van parallelle sets van instellingen: de oude waarin Amerika een leidende rol speelt en de nieuwe waarin de Verenigde Staten ontbreken en China domineert. Het is een nogal verontrustende trend, die waarschijnlijk nog intensifieert in 2016.

De auteur is Banyan-columnist van The Economist.

Simon Long

Nu China de bestaande orde aanvecht, hebben de kleinere Aziatische landen het moeilijker hun uitstekende relaties met zowel China als Amerika te handhaven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content