Politieke (huis)vesting?

Laurenz Verledens vastgoedexpert bij Trends

Zorgen dat vrienden terechtkonden in een sociale woning vormde tot niet zo lang geleden dé manier om stemmen te ronselen. Sociale- huisvestingsmaatschap- pijen waren politieke baronieën. Vandaag is de willekeur nog niet helemaal verdwenen, maar de politiek verliest terrein.

Sociale woningen zijn bedoeld voor mensen met lage inkomens. Toch doen verhalen de ronde over rijke huisartsen en advocaten die een mooie sociale woning hebben in het hartje van stad. Of over een schepen die zelf in een sociale woning woont. De kans dat je een sociale woning krijgt toegewezen, zou ook aanzienlijk stijgen als je de juiste partijkaart op tafel legt.

Indianenverhalen? Helaas niet. Betrokkenen uit de sector geven toe dat deze praktijken niet zelden voorkwamen. Dat mag niet verbazen. De sociale-huisvestingsmaatschappijen, die instaan voor het beheer en de toewijzing van sociale woningen, zijn vaak nauw verbonden met het lokale politieke bestuur. Veel van deze huisvestingsmaatschappijen spruiten voort uit gemeentelijke initiatieven. De aandeelhouders zijn dan ook veelal gemeentebesturen, Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s) en provincies. Bij de verdeling van de politieke mandaten werden (en worden) partijleden gedropt in de raden van bestuur van de sociale-huisvestingsmaatschappijen. Politieke beïnvloeding was (en is) dus zeer goed mogelijk. Voeg daarbij de grote vraag naar de relatief schaarse sociale woningen en – vooral – een totaal gebrek aan controle op de toewijzing ervan.

“Nochtans was er een – weliswaar niet zo duidelijk – reglementair kader,” weet Geert Inslegers van het Vlaams Overleg Bewonersbelangen ( VOB), een koepelorganisatie van de huurdersbonden. “De reglementering bepaalde dat de toewijzing, op voorwaarde dat bepaalde prioriteiten in acht werden genomen, moest gebeuren volgens een chronologische inschrijving in een register. Maar die registers werden niet gecontroleerd of bestonden gewoonweg niet. Via de lange politieke arm kwam men vaak wel aan een sociale huurwoning.”

Grote schoonmaak

Een eerste aanzet tot een grote schoonmaak kwam er eind jaren tachtig op initiatief van toenmalig minister van Huisvesting Louis Waltniel ( PVV). Hij gaf de opdracht voor een onderzoek naar de toewijzing van sociale huurwoningen. Uit de resultaten, die bekend werden onder Waltniels opvolger Norbert De Batselier ( SP), bleek dat slechts een derde van de sociale-huisvestingsmaatschappijen de woningen correct toewees.

Een ander belangrijk pijnpunt was de zwakke rol van de commissarissen van de Vlaamse Huisvesting Maatschappij ( VHM, de voogdij-overheid van de sociale-huisvestingsmaatschappijen). Deze ambtenaren waren vrijwilligers die hun werk als commissaris uitoefenden na hun gewone dagtaak. Nochtans vergt een degelijke controle van een grote maatschappij een vrijwel voltijdse opdracht. Bovendien beschikten de meesten niet over de geschikte opleiding of ervaring en namen velen hun controletaak ook niet echt ter harte. Door een geleidelijke professionalisering van deze commissarissen (sinds de Vlaamse Wooncode van 1997 heten ze opdrachthouder) nam de controle op de sociale-huisvestingsmaatschappijen en de toewijzing van woningen sterk toe.

De Batselier werkte ook een nieuwe regeling uit voor de toewijzingsregisters. Vroeger vermeldden de beknopte registers (het register dat de kandidaat-huurders mogen inkijken; het uitgebreide register kan alleen de VHM inkijken) alleen een codenummer. De kandidaat-huurder kende alleen zijn eigen codenummer en het was dus op basis van dat beknopte register onmogelijk na te gaan of de toewijzing correct gebeurde. In de nieuwe situatie moeten die beknopte registers de toewijzingen van de laatste zes maanden vermelden en moet er ook aangegeven zijn van welke prioriteitsregels de ingeschrevenen kunnen genieten.

“Met wat hulp van, bijvoorbeeld, de huurdersbonden kunnen kandidaat-huurders de toewijzingen nu effectief controleren,” vindt Geert Inslegers. De gezamenlijke maatregelen hebben volgens hem de politiek geïnspireerde en dubieuze toewijzingen drastisch verminderd. “Bovendien kunnen kandidaat-huurders ook klacht indienen bij de raad van bestuur, waarna de opdrachtgever van de VHM, die ook inzage heeft in het uitgebreide register, een advies zal uitbrengen. Er is ook een beroepsprocedure mogelijk bij de minister. Kandidaat-huurders hebben nu dus wel een stok achter de deur.”

Ook Willy De Saeger, voorzitter van Domus Flandria (zie kader) en al elf jaar lid van de raad van bestuur van de VHM, ziet een gunstige evolutie: “Ik zeg niet dat er niet meer gesjoemeld wordt, maar 95% van de toewijzingen gebeurt nu volgens de volgorde van de lijsten. Dat komt ook omdat de burger veel mondiger is geworden en beter zijn rechten kent.”

Luxewagens

Het toezicht op de sociale-huisvestingsmaatschappijen door de VHM mag dan al verstrakt zijn, de interne controle op het bestuur en het beleid blijft (mede door de politiek gekleurde aandeelhoudersstructuur) een teer punt. Illustratief voor het gevaar van deze toestand zijn de misbruiken die begin 1997 aan het licht kwamen bij de sociale-huisvestingsmaatschappij De Mechelse Goedkope Woning. De voorzitter en ondervoorzitter van de raad van bestuur zouden, zonder tegenkanting van de raad van bestuur, excessief hoge onkostennota’s hebben ingebracht. Vlaams parlementslid Marino Keulen ( VLD) had het in maart 1997 tijdens een interpellatie aan minister van Sociale Huisvesting Leo Peeters (SP) over “luxewagens met een waarde van meer dan 1 miljoen frank, zogenaamde studiereizen in volle zomerperiode en in het gezelschap van de echtgenotes naar Barcelona, Denemarken en Turkije, alles samen goed voor nog eens 1 miljoen frank, restaurantkosten voor een totaalbedrag van 350.000 frank, computers, een relaxzetel van 100.000 frank, privé-telefoonrekeningen, faxtoestellen enzovoort.”

Deze uitschuivers vonden plaats in een tijdspanne van nauwelijks acht maanden in de periode 1995-1996. De voorzitter en ondervoorzitter probeerden op deze manier de door de minister ingevoerde vermindering van de vergoedingen voor de uitoefening van hun mandaat te compenseren. Ondertussen namen beiden ontslag, werd er werk gemaakt van de terugbetaling en is er een gerechtelijke procedure opgestart. Deze is bijna afgerond, een vervolging voor de correctionele rechtbank lijkt waarschijnlijk. Nog twee randbemerkingen: de ondervoorzitter van de sociale-huisvestingsmaatschappij was ook gemeenteraadslid in Mechelen. De VHM-commissaris, die ook moet waken over het goede beheer van de sociale-huisvestingsmaatschappij, liet beide heren betijen. Ter verdediging van de VHM dient gezegd dat haar inspectiedienst de zaak aan het licht heeft gebracht.

Ook op dit vlak blijken misbruiken moeilijk uit te sluiten, maar nam het gevaar om tegen de lamp te lopen, sterk toe. Willy De Saeger is nog optimistischer: “De mentaliteit is veranderd. De maatschappijen zijn nu verplicht om zich aan te passen aan de striktere normen van het nieuwe beleid. De aanwerving van nieuwe directeurs gebeurt nu via een externe selectieprocedure, er wordt vastgesteld wat die mensen mogen verdienen, met wat voor wagen ze mogen rijden. Ook binnen de VHM zelf is er veel veranderd. Vlaams minister van Financiën en Begroting Wivina Demeester (CVP) stelde enkele jaren geleden al: wat doen jullie hier met 270 mensen? Ze liet een externe audit uitvoeren en stelde vast dat veel diensten eigenlijk hetzelfde werk verrichten. Er is in heel de sector een veranderingsproces bezig dat al ver gevorderd is, maar dat nog twee tot drie jaar nodig heeft om helemaal op punt te staan.”

Deur weer op een kier?

De sociale-huisvestingssector kwam ook in negatieve zin in het nieuws door uit de hand gelopen problemen met bewoners van grote sociale-woningcomplexen. Bekendste exponent van deze problematiek is de zogenaamde Chicago Building op de Antwerpse linkeroever. Vandalisme, geluidsoverlast en verregaande verwaarlozing van de woningen door de huurders zijn slechts enkele van de problemen.

De sociale-huisvestingsmaatschappijen schrijven de moeilijkheden toe aan een te grote concentratie van probleeminwoners in één gebouw. Ze pleiten dan ook al lange tijd voor een sociale mix: naast de echt lage inkomens moeten er ook mensen met een iets hoger inkomen kunnen wonen. Tegelijk krijgen de maatschappijen op die manier meer financiële ademruimte. Rijkere huurders reiken immers ook hogere huurinkomsten aan.

Het op 11 mei 1999 goedgekeurde

nieuwe sociale-huurbesluit lijkt in grote mate aan de wensen van de sociale-huisvestingsmaatschappijen tegemoet te komen. Zo mogen sociale-huisvestingsmaatschappijen met meer dan 60% huurders uit de laagste inkomenscategorie (ten hoogste 532.600 frank per jaar) vanaf nu 25% huurders inschrijven met een hoger inkomen. Bij de toewijzing van woningen kunnen ze nu ook rekening houden met de “optimale leefbaarheid van het patrimonium in het algemeen en van het woningcomplex in het bijzonder.”

Vic Geerts, directeur van de Antwerpse sociale-huisvestingsmaatschappij De ideale woning, is tevreden: “We hebben een aantal gevallen gekend waarbij het systeem van de blinde toewijzing tot onhoudbare toestanden leidde. Door deze wijziging in de regelgeving kunnen we nu dus een beetje sturen.” Geert Inslegers vreest evenwel dat deze, misschien goed bedoelde, maatregel de deur naar dubieuze toewijzingen opnieuw op een kier zet: “Wat betekent optimale leefbaarheid? Dat is een vaag begrip. Op die manier creëer je een belangrijke rechtsonzekerheid. Ik vrees dan ook dat een aantal huisvestingsmaatschappijen deze onduidelijkheid zal misbruiken. In bepaalde gevallen zal het ingrijpen van de huisvestingsmaatschappij best te verantwoorden zijn. Maar wij vinden dat je moet vertrekken van de reglementaire chronologische toewijzing. Als een huisvestingsmaatschappij daarvan wil afwijken, moet ze dat ernstig en omstandig motiveren.”

Vic Geerts ziet het anders: “Er kan zeker misbruik van gemaakt worden. Maar we hebben een voogdij-overheid ( nvdr – de VHM) om dit te controleren. Ik zou het evenwel spijtig vinden een goede regeling, die ook in het belang is van de huurders, te verhinderen omdat je denkt dat een kleine minderheid ze niet correct zal toepassen.”

Ander twistpunt

tussen het VOB en (sommige) huisvestingsmaatschappijen is de oprichting van een solidariteitsfonds. Dit fonds moet ervoor zorgen dat sociale-huisvestingsmaatschappijen met een bovenmodaal aandeel rijkere huurders, een deel van hun inkomsten transfereren naar huisvestingsmaatschappijen met een bovenmodaal aandeel armere huurders. “De oprichting van zo’n fonds is voorzien in de Vlaamse Wooncode,” merkt Geert Inslegers op. “Maar in het nieuwe sociale-huurbesluit wordt er geen woord aan besteed. Dat maakt ons enigszins achterdochtig.” Vic Geerts is geen tegenstander van het fonds. “Maar wel op voorwaarde dat de transfers op controleerbare objectieve gronden gebeuren. Het mag niet zijn dat goed beheerde huisvestingsmaatschappijen moeten opdraaien voor het slecht beheer van de anderen.”

LAURENZ VERLEDENS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content