Pol van Pol’s

Zijn voornaam is een begrip in de internationale jazzwereld. De beste muzikanten speelden in zijn club voor een heterogeen publiek, van ministers en zakenlui tot boeven en schurken. Rasecht ketje, kind van de liefde, grote mond en klein hart: een portret van Pol van Pol’s Jazz Club.

Pol Leenders heeft drie jazzclubs uitgebaat in Brussel: de Carton, Pol’s Jazz Club en de Bierodrome. Van 1959 tot 1991 was hij de ongekroonde koning van dit muziekgenre en van het Brusselse nachtleven. Ooit begon hij zijn memoires op cassette in te spreken, maar dit bleek – met zo’n hectisch en ongeordend leven en een geheugen als een gruyèrekaas – onbegonnen werk.

Pol heeft zijn vader nooit gekend. “Ik ben een kind van de liefde”, zegt hij. Dit ketje (°1917) werd door zijn tante en zijn grootmoeder opgevoed. Hij heeft een ‘kop’ die je nooit vergeet. “Voor een weddenschap heb ik op mijn veertigste mijn hoofd kaalgeschoren. Ik had er zo’n succes mee bij de meisjes, dat ik het maar zo gelaten heb…”

Zijn kale schedel, zijn enorme snor en zijn taaltje uit de Marollen – “Een echte Brusselaar zegt in het Frans wat hij in het Vlaams denkt” – maakten hem beroemder dan onze jazzmusici zelf. Ook al heeft hij nooit een instrument bespeeld. Zijn credo? “In de jazz, zoals in het leven, moet je de mensen amuseren. Muziek is in de eerste plaats gemaakt om te dansen.”

Pol houdt van verschillende muziekgenres. Zelfs van rock, al spelen die groepen volgens hem te luid. De avantgarde daarentegen is aan hem niet besteed. “Dat is lawaai, maar geen muziek. Het zijn geen muzikanten, het zijn componisten, die een publiek hebben dat van muziek geen kaas heeft gegeten. Maar het staat goed. De kenners doen alsof ze het kennen. Het is lucht. En zeker geen jazz. Neem nu Miles Davis. Tot 1968 was hij de koning van de trompet. Maar wat hij later presteerde? Amaai, mijn oren.”

Kleine Pol

liep school tot zijn veertiende. “Overal werd ik aan de deur gezet omdat ik nooit mijn huiswerk maakte. Wij waren boefjes, maar we hadden lol.” Bij het Amerikaanse leger kreeg hij de smaak voor de jazz te pakken. Voor hij carrière maakte in de jazzwereld, liep zijn leven niet over rozen. Hij was een man van 12 stielen en 13 ongelukken: verkoper, tolk voor rocksterren en circusartiesten, gids bij de Belgium Coach Company van Rudolf Vanmoerkerke – “die toen 6000 frank per maand verdiende” (sic) -, buitenwipper, bokser, judo- en karatekampioen, en tussendoor getrouwd en supporter van ‘den Daring’.

Op zijn tachtigste

heeft Pol nog steeds zijn scherpe tong, maar hij is ook heel teder. En al kan hij goedhartig lachen en zijn levensvreugde op anderen overdragen, toch heeft ook hij zijn kruis te dragen. “Ik ben in de jazzwereld de bekendste Brusselaar, maar toch ben ik altijd eenzaam.”

Bijna elke avond kan je Pol met zijn vrienden terugvinden in de Zenith, een nieuwe jazzclub in de buurt van het de Brouckèreplein. “Naar jazz luisteren en een glas drinken is het enige wat ik nog heb. De Zenith is een mooie club. Ze vragen me wel ‘ns om raad voor hun programmatie. De club wordt gerund door een mecenas die dol is op jazz. Het moet hem handen vol geld kosten. De Zenith brengt muziek die iedereen graag hoort: een melodie, een swing, en zo hoort het. De muzikanten zijn stuk voor stuk vrienden van mij. Jean Blaton bijvoorbeeld, die trouwens een verschrikkelijk goeie gitarist is. Weet ge dat Willy Claes vroeger bij mij op de piano kwam spelen. Ik kreeg ministers over de vloer, maar ook dieven, schurken en zakenmensen: le tout Bruxelles. Dat moet toch kunnen?”

Het begon

allemaal in 1959 toen een jongeman hem 25.000 frank toestak om een bistrot te openen: de Carton in de Spoormakersstraat. “Een vriend had me gewaarschuwd dat de luizen dood van mijn hoofd zouden vallen”, lacht hij. “Dus moest ik wel iets proberen.” Maar hoe kan je nu decennialang in dat milieu aan de top blijven meedraaien? Niemand heeft mij ooit kunnen imiteren. Ik wilde geen café, maar een club. In het begin mochten er 60 mensen binnen, meer niet. Ik draaide platen en we speelden jazz. André Brasseur trad bij mij op. De lidkaarten gaf ik gratis weg en al wie blut was, kon bij mij gratis drinken. Al zag mijn vennoot, een Israëliër, dat niet zo zitten.”

“De club begon een beetje naam te krijgen, en op een avond kwam er een zwarte man binnen, gekleed in zwarte smokingbroek met witte vest en hoed. En hij zei: ‘I feel like singing the blues’. Ik antwoordde hem: ‘Awel, go ahead!’ Hij opende zijn valies, er zaten een twintigtal mondharmonica’s in. En een fles whisky! Hij zong fantastisch. En de fles geraakte leeg. Zijn naam: Sonny Boy Williamson, één van de grootste blueszangers ooit. Toen ik zijn foto vroeg, scheurde hij zijn pasfoto van zijn identiteitskaart. Ik heb me altijd afgevraagd hoe hij terug in Amerika is geraakt.”

“In de jaren ’60 opende ik in Anderlecht een nieuwe club: Pol’s Jazz Club. Nu werd het pas echt swingen. Op een goeie dag stapte een trompettist binnen, die begon mee te jammen. Iedereen luisterde. En ik dacht: ‘Tiens, die speelt niet slecht!’ Bleek het toch Thad Jones te zijn? Niet te geloven.”

“Het waren de gouden jaren. Charles Lloyd en zijn kwartet waren de eerste vedetten die ik op het podium bracht. Aan de piano Keith Jarrett en aan de percussie Jack De Johnette! Keith Jarrett heeft met zijn vriendin nog een maand bij mij gewoond. Hij zat aan de grond, had geen bal. Ik gaf hem eten, drank en zelfs geld. Toen ik hem enkele jaren geleden weer ontmoette, kende hij me niet meer. Zo gaat dat.”

De grootste namen

uit de jazzwereld kwamen bij Pol over de vloer. “Voor mensen als Count Basie, Clark Terry of Dexter Gordon had ik de grootste bewondering en zelfs affectie. Maar de muzikanten moeten ook respect opbrengen voor het publiek. Op tijd komen bijvoorbeeld is zeer belangrijk. Ik heb grote vedetten aan de deur gezet. Chet Baker bijvoorbeeld. Hij moest om halftien spelen en kwam rond middernacht binnengestapt. Hij heeft zijn boeltje niet moeten uitpakken.”

“Het meeste volk had ik met Bill Evans. De mensen zaten tot in de vestiaire. Een onwaarschijnlijk succes. Zo’n muzikanten maken ze vandaag niet meer.”

Allemaal

kwamen ze bij Pol: Count Basie, Duke Ellington, Sarah Vaughan, Tonny Bennett, Art Blakey, Jimmy Smith… Zijn club was hét jazzmekka van Brussel, maar het bleef ook een oord van amusement, waar het goed was om te toeven. ” Champion Jack Dupree maakte in mijn club ooit beans & rice klaar, zoals in New Orleans. De gemeenteschool van Anderlecht leende me het kookgerief. Had je de club achteraf moeten zien: een echt slagveld. Ice-Cream, mijn dobberman was door alle muzikanten gekend. Hij beet niet, maar nipte aan de billen van de mensen. Een grappig zicht. In die tijd amuseerden we ons. We vierden Pasen op nieuwjaar. Ik verstopte paaseieren en wie er één vond, kreeg een gratis pint.”

“De micro’s vielen al eens uit, maar we losten alles op zonder tralala. En met veel zin voor humor. De tijden zijn veranderd. De grote muzikanten van vandaag – Branford Marsalis en zo – die zijn vegetariër en drinken melk. Stel je voor. Zoiets was volstrekt ondenkbaar vroeger! Typen als Richard Boone, Tommy Flanagan, die konden drinken. Zelfs moeder Ella. Ooit heeft ze bij gezongen: Ella Fitzgerald. Ik weet er niets meer van, ik was scheel zat. Het schijnt dat ik haar patience leerde spelen. Drinken dat ze kon. Waaraan denk je dat ze gestorven is? Eddie Davis dronk whisky met melk: niet slecht, gif en antigif samen. Ik herinner me dat het naar noten smaakte.”

Er was niet alleen muziek in Pols leven. Twintig jaar lang organiseerde hij sinterklaasfeesten voor zo’n 150 kinderen van de buurt en elke maand gaf hij een concert voor het Centrum voor Traumatologie en Revalidatie van het Brugmann-hospitaal. “Toots en Rhoda Scott traden er gratis op. Ze vroegen zelfs geen vergoeding voor hun onkosten. Niets.”

“Ik ben er nog steeds trots op dat ik dat voor deze gehandicapten heb gedaan. Ik bracht wat geluk in hun leven, ook al was het maar voor één uur.”

“Ik ben er ook trots op dat ik van niets iets geworden ben. En dat mijn naam – tenminste mijn voornaam – nog altijd een belletje doet rinkelen in de muziekwereld.”

TEKST: SERGE VANMAERCKE / FOTO’S: GERALD DAUPHIN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content