PHILIPPE DENYS

Hedendaags antiquair

Als een archeoloog van de moderne tijden blaast hij het beroep van antiquair nieuw leven in. Philippe Denys begon op de Brusselse vlooienmarkt in 1981. Op de buitenlandse beurzen wordt deze autodidact vandaag tot een van de meest vooraanstaande Belgische antiquairs gerekend.

TEKST : SERGE VANMAERCKE / FOTO’S : GERALD DAUPHIN

Philippe Denys heeft al vier jaar een galerie op de Zavel in Brussel. Zijn specialiteit : kunstvoorwerpen en siervoorwerpen uit de periode 1880-1940. Volgens hem moet een hedendaags antiquair weten in welke economische, sociale en culturele context een voorwerp tot stand is gekomen. Als antiquair heeft hij echter ook interesse voor wat zich vandaag afspeelt : “We slepen een rijk patrimonium met ons mee, dat begint met onze vroegste, emotioneel beladen herinneringen, tot het virtuele hier en nu.”

Met andere woorden : alles is bruikbaar. Er is maar één voorwaarde : je moet ervan houden en er moet sprake zijn van een zeker evenwicht. De vormen mogen niet vloeken, maar moeten elkaar juist ondersteunen. De dingen die je koopt, zeggen beslist iets over je persoonlijkheid. Philippe Denys vindt het sneu als mensen iets kopen enkel en alleen omwille van het prestige. Je kan voor zijn part best De Morgen lezen in een art deco-stoel, onder een fresco van Fra Angelico, met Mozart op de achtergrond. Maar als je de biënnale van Parijs of Maastricht ‘doet’, kan je moeilijk een spiegel van Jozef Hoffmann of een schilderij van Fontana boven een Louis XV-commode hangen. “Als ik echt mijn zin mocht doen, deed ik het wel, want zo leef ik nu eenmaal”, zegt Philippe Denys. Het probleem is echter niet aan de orde, want hij heeft ervoor geopteerd kunstvoorwerpen uit een welomlijnde periode te verkopen. Philippe Denys ziet zichzelf niet als een antiquair in de traditionele zin van het woord : “Antiquiteiten hebben maar zin als ik er iets in terugvind van wat vandaag leeft in de maatschappij. Op beurzen en salons ben ik te zien met stands die qua architectuur ronduit hedendaags zijn. Daarom voldoe ik niet minder aan de strenge criteria die aan antiquairs worden opgelegd. Wat dat betreft, ben ik heel consequent : zeldzaamheid, intactheid, kwaliteit van het materiaal, technische vernieuwing, historisch belang het speelt allemaal een rol.”

Zijn cliënteel

bestaat hoofdzakelijk uit mensen die, net zoals hij, op zoek zijn naar esthetische beroering en die zijn selecties en ideeën appreciëren. “Toen ik besloot antiquair te worden, heb ik goed nagedacht over de wetenschappelijke en juridische eisen die het beroep vandaag op internationaal vlak stelt. Om op een bepaald voorwerp een prijs te kunnen zetten, moet je kunnen terugvallen op een vorm van kennis die het midden houdt tussen intellect en gevoel. Een antiquair moet zich ook kunnen verbazen over de zaken die hij opdiept”, meent Philippe Denys.

Het beroep heeft voor hem niets stoffigs : “Je doet aan veldwerk : je gaat op zoek naar voorwerpen, je koopt ze, bestudeert ze. Om een bepaald voorwerp te vinden, heb je tegenwoordig twee, drie keer zo veel tijd nodig als tien jaar geleden. Ik leg een bibliotheek aan om het nodige wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten. Ik heb de vereiste opleiding. Ik ben weliswaar geen kunsthistoricus, maar ik heb een doctoraat. Intellectueel werk is mij niet vreemd.”

Heeft het beroep ook een creatief aspect ? Philippe Denys : “Ik ben geen gefrustreerde kunstenaar. Creativiteit heeft voor de antiquair veeleer een ondersteunende functie. Hij is niet spontaan creatief. Het creatieve krijgt bij hem uitdrukking in de vorm van het herkennen of identificeren van een voorwerp, in de inrichting van zijn winkel. Geef tien antiekhandelaars eenzelfde ruimte : zij zullen er allemaal iets anders mee doen. Het vak vergt een individualistische aanpak. Je creëert niet in de artistieke zin van het woord, maar je ervaart wel een grote persoonlijke betrokkenheid.”

1880-1940.

Philippe Denys legt zich toe op een welbepaalde periode uit de kunstgeschiedenis. “Commercieel verwerp ik alles wat niet uit de tijd stamt waarop ik mij toespits. Je zal bij mij bijvoorbeeld nooit nieuwe versies vinden. Ik ben zelfs geneigd het origineel niet langer aan te bieden als er hedendaagse versies van in omloop zijn. Ik wil alle verwarring uitsluiten.”

De antiquair heeft precies deze periode uitgekozen omdat zij aan de basis ligt van het moderne, van de gedachtenstroom van deze eeuw, het opnieuw in vraag stellen van esthetische normen. “De technieken evolueerden zo sterk dat de verbeelding vrij spel kreeg. Zowel in het creëren van voorwerpen als in de schilder- en beeldhouwkunst zette men zich af tegen de 19de eeuw en de oude gewoonten om steeds dezelfde voorwerpen te maken. We beleefden de eerste avant-gardistische perioden, de art nouveau in de semantische betekenis van het woord. Er was in die tijd een samenhang tussen wat zich afspeelde in de kunst, de ideeënwereld en de maatschappij : gangbare routines en normen werden overboord gegooid. Voor het eerst kreeg de kunst ook een internationaal karakter. Men geraakte uit het keurslijf van het nationalistisch erfgoed. Door de film- en revuewereld geraakten de culturen meer en meer vermengd. Deze culturele kruisbestuiving zette alles in beweging. Er werden verschillende dingen gedaan in Brussel, Glasgow en Wenen, maar in dezelfde geest. De rijken begonnen grote reizen te maken en maakten kennis met de passagiersschepen ; in de jaren ’20 werkten de aanhangers van Bauhaus met zeer goedkope materialen omdat zij precies een sociale opvatting hadden over kunst, en gebruiksvoorwerpen wilden maken die binnen het budget lagen van zoveel mogelijk mensen. Aan de ene kant werd er gebruik gemaakt van pershout en zink, aan de andere kant werd er gewerkt met kostbare materialen en edelmetalen. In voorgaande perioden was er daarentegen altijd sprake geweest van uniformiteit.”

Deze periode is voor Philippe Denys ook de ultieme fase voor de complete mechanisering, een periode waarin nog echte luxevoorwerpen werden gemaakt omdat men bijvoorbeeld nog 500 uren kon besteden aan het vervaardigen van een kostbaar sierdoosje.

Na WO II

verdwenen heel wat voorwerpen omdat zij economisch gewoon niet meer haalbaar waren, zelfs niet voor de rijken. Aangezien ze niet meer vervaardigd werden, ging ook de know-how verloren, want de ambachtslui gaven hun kennis niet meer door.

Philippe Denys heeft de zin voor esthetische beroering van zijn geliefkoosde periode overgenomen. Het plezier dat een voorwerp hem kan verschaffen, hoeft daarom niet gepaard te gaan met het bezit ervan. “Er zijn voorwerpen waar ik van hou en die ik al wel twintig keer ben gaan bekijken in het museum. Ik hoef ze niet noodzakelijk te bezitten. Ik had dat vroeger ook al. Zo ging ik naar musea, alleen maar om enkele ogenblikken in vervoering te kunnen staan voor een kunstwerk. Wat dat betreft, heb ik volstrekt niets gemeen met een verzamelaar die alleen maar gepassioneerd is door het vergaren.”

Philippe Denys zegt in de voorbije twee jaar ‘veel kunstvoorwerpen’ te hebben verkocht aan musea in België en het buitenland. Voorwerpen waarvan men dacht dat ze zoek waren of verdwenen waren. “Het grootste deel van mijn tijd breng ik door met het zoeken naar voorwerpen. Ik snuffel rond, ga naar openbare veilingen, maar verricht daarnaast ook opzoekwerk in archieven. Ik vind zaken terug die men verloren waande. Zoals bijvoorbeeld het meubilair dat de Belgische overheid had laten maken voor haar paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1925. Er was altijd beweerd dat het meubilair op de terugweg naar Brussel in de treinwagons verbrand was. Ik heb het teruggevonden. Ik ben dus ook een archeoloog van de moderne tijden.” Zo stelde Philippe Denys op de biënnale van Parijs twee reusachtige panelen van de hand van Constant Montald tentoon, die al meer dan een eeuw in de vergetelheid zaten binnen de muren van een oud herenhuis.

De Gentse polyglot

heeft er bewust voor gekozen zich op de Zavel te vestigen. Volgens hem is het “de beste plaats in België, de grootste doorgeefplaats voor antiquiteiten, de plaats waar de meeste antiquairs te vinden zijn en waar er dus ook de grootste concurrentie is”. En dat is precies wat hij zoekt. “Ik wil mezelf kunnen meten om het beste uit mezelf te halen”, zegt hij.

In ieder geval is Philippe Denys de eerste antiquair die de prestigieuze beurs van Maastricht aandeed met voorwerpen uit de kunstnijverheid van de 20ste eeuw. “Ik wilde normen doorbreken. Ik heb art nouveau en art deco verkocht aan mensen die zoiets nooit eerder gekocht hadden. Mensen die doorgaans kunstvoorwerpen uit de Renaissance of uit andere perioden kochten. Zij zijn gewoon gevallen voor de esthetische emotie die ervan uitgaat.”

Hoewel er doorgaans veel geld gemoeid is met antiek, benadrukt Philippe Denys dat het financiële niet het enige selectiecriterium is. Een voorwerp moet hem in de eerste plaats behagen. “Het is heel moeilijk om normatief te zijn. Wat telt is het esthetisch gevoel. Pas dan komt het financiële ‘probleem’ aan de orde. Winst maken is één zaak, maar de eerste vereiste blijft voor mij dat ik me persoonlijk betrokken voel bij het voorwerp. Ik beleef mijn beroep niet als een geïsoleerd iets : het loopt door in mijn hele manier van zijn. In mijn sector zit je nog in de pionierstijd, wat heel boeiend is. Er kunnen nog belangrijke voorwerpen aan het licht komen. Ik hou mij bezig met de periode van het meest recente antiek, maar dat is soms ook het moeilijkst toegankelijk. Je kan hier nog niet-geïnventariseerde voorwerpen ontdekken of identificeren. Zij maken nog geen deel uit van wat wordt aanvaard als antiek.”

Thuis omringt

Philippe Denys zich met weinig dingen. “Dat doe ik heel bewust. Ik wil afstand kunnen nemen van mijn objecten”, zegt hij. Zijn interieur doet heel kaal, heel zen aan. De architectuur is eenvoudig, maar bijzonder. Thuis wil de antiquair graag tot rust komen. Geen wonder, want hij onderzoekt dagelijks honderden voorwerpen om te zien of ze volledig zijn, authentiek, of ze geen ingrepen ondergingen.

Er is een zekere gelijkenis tussen de woning van Philippe Denys en zijn galerie of zijn stands. “Je vindt er iets in terug van mijn levenswijze, mijn voorliefdes, mijn voorkeuren voor toneelstukken, voor grafische vormgeving… Ik heb een totaalvisie op het leven en die wordt weerspiegeld in de voorwerpen die ik kies.”

Philippe Denys begon zijn carrière op de vlooienmarkt in 1981. Op straat. “Ik had een doctoraat in Slavische letterkunde en geschiedenis behaald aan de universiteit van Wenen, maar ik wilde iets anders doen. Mijn eerste kennismaking met antiek was eigenlijk heel fysiek en sensueel, gewoon door de dingen aan te raken : plaaster, hout, enz. Dat heeft me naar de vlooienmarkt gevoerd. Daarna ben ik overgestapt naar de markt op de Zavel. Na een tijdje heb ik een winkel geopend in de buurt van de Zavel en vier jaar geleden ben ik hier dan met mijn galerie begonnen. Vroeger was dit een oude bistro.”

Het is Philippe Denys voor de wind gegaan. De zaken die hij vandaag verhandelt, kosten toch wel veel geld. Eigenlijk vindt hij hier iets fundamenteel onjuist. Bijvoorbeeld, dat wat mooi is “ook meteen duur is, hoewel er geen fundamentele vergelijking is tussen geld en kunst”. Op de beurzen biedt Philippe Denys zaken aan die verscheidene miljoenen kosten, naast voorwerpen van enkele tienduizenden frank. In de verhouding geld/kunst is er een voorwaardelijke ongelijkheid, met name : hoe kunstiger iets is, hoe duurder het is, en hoe duurder het is, hoe meer kunst het is. Het is de markt die dit voorschrijft. Als kunst van eigenaar verandert, is er geld mee gemoeid. Dat is normaal in een markteconomie. Je moet echter deregulariseren. Je kan kunst niet normatief maken. Wat haar normatief maakt, zijn de categorieën die worden gecreëerd met het oog op beleggingen, investeringen, of om aan te tonen dat men deel uitmaakt van een bepaalde sociale klasse. Vanuit artistiek standpunt is het niet logisch dat de impressionistische schilderijen duurder worden verkocht, dat een Van Gogh meer waard is dan een Pontormo. Waarom zou het beste impressionistische schilderij vijf keer beter zijn, en dus vijf keer duurder, dan het beste renaissanceschilderij of dan een fresco uit Pompeï of een bas-reliëf uit het Tweede Egyptische Rijk ?

Philippe Denys wil verbazen door onverwachte voorwerpen op te sporen. Zijn intellectuele achtergrond komt hem daarbij goed van pas. Hij heeft niet gekozen voor de gemakkelijkste periode, maar voor de meest recente en dus ook de minst erkende en geïnventariseerde periode in de antiekwereld. Hij schept er plezier in zijn passie voor het esthetische met anderen te delen. Kortom, hij is wat je noemt een hedendaags antiquair.

Philippe Denys – Zavelstraat 1 – 1000 Brussel. Tel : (02) 512.36.07.

Philippe Denys : Ik heb een totaalvisie op het leven en die wordt weerspiegeld in de voorwerpen die ik kies.

Antiquiteiten hebben maar zin als ik er iets in terugvind van wat vandaag leeft in de maatschappij.

Wat telt is het esthetisch gevoel. Pas dan komt het financieel ‘probleem’ aan de orde.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content