“Pas nu zie ik de klassenjustitie”

Jean-Pierre De Bandt, de pionier van de advocatenkantoren voor het bedrijfsleven, zag de Vlaamse bedrijven volwassen worden. Sinds kort ontdekt hij de onderkant van justitie. En schrikt hij van de wantoestanden.

Sinds begin dit jaar is Jean-Pierre De Bandt niet meer verbonden aan het advocatenkantoor Linklaters, waarvan hij veertig jaar geleden de Brusselse poot uit de grond heeft gestampt. De Bandt is de pionier van het moderne advocatenkantoor, dat vanuit een geïntegreerde structuur bedrijven advies geeft over alle aspecten van het zakenleven.

De Antwerpenaar komt uit een bankiersfamilie. Hij studeerde rechten en toegepaste economische wetenschappen aan de KU Leuven en Harvard. De Bandt begon in 1969 een eigen kantoor, dat in 1976 De Bandt, van Hecke & Lagae werd. Hij was op het hoogtepunt van zijn carrière de topadvocaat van ondernemend België. In 2002 ging zijn kantoor op in Linklaters. De laatste vijf jaar was De Bandt er senior counsel.

Sinds enkele jaren is hij opnieuw actief als alleen opererende advocaat. “Een wereld is voor mij opengegaan”, geeft hij grif toe. “Ik behandelde al problemen van allerlei aard. De gewone dossiers van het kantoor en voor cultuurorganisaties waren me bekend. Maar ik was ook actief in familie- en vreemdelingenrecht. Ik heb ontzettend veel bijgeleerd. Vooral over hoe het niet werkt.”

JEAN-PIERRE DE BANDT (STICHTER LINKLATERS BEL-GIUM): “Ik ben niet alleen verbaasd, maar ook een beetje beschaamd dat ik dat wezenlijke en zeer grote verschil nooit eerder heb vastgesteld. Misschien zijn alle Belgen gelijk voor de wet, maar voor justitie zijn ze dat niet.

“Het is schrijnend hoe de administratie met de burger omspringt. De voorbije jaren heb ik de klassenjustitie in de praktijk meebeleefd. Ik ben er echt van geschrokken. Het recht voor gewone mensen verschilt totaal met dat voor de grote, zeker buitenlandse bedrijven. Jan Modaal stoot op kafkaiaanse toestanden. Voor ondernemingen rolt de overheid overal de rode loper uit.”

U hebt meegemaakt hoe Amerikaanse bedrijven in de jaren zestig in onze economie investeerden. Wat betekende dat voor u?

DE BANDT. “Ook een cultuurschok. Ik begon als advocaat bij de Antwerpse maritimist Lionel Tricot. Ik kreeg een zeer klassieke opleiding, die symbool stond voor deze niche. In 1963 trok ik naar het Amerikaanse Frank Boas Law Office. Ik raakte vertrouwd met billable hours en time sheets. We begeleidden Amerikaanse bedrijven die hier wilden investeren. België was een fantastisch land. Er waren geen wisselcontroles en de fiscaliteit was aanvaardbaar, 29 procent. Je kon zonder veel formaliteiten en toelatingen een vennootschap oprichten in 24 uur. Dat was uniek in Europa.

“Vooral Vlaanderen was toen een van de beste leerlingen van de klas. Wallonië had wereldwijd een slecht imago door de stakingen en rellen tegen de eenheidswet. De belangrijkste reden waarom de Amerikanen er wegbleven, was echter de onbereikbaarheid. In plaats van zich te richten op Brussel, eiste Wallonië de Route de Wallonie tussen Charleroi en Luik. Totale onzin.

“Als we met onze Amerikaanse investeerders de lijst van mogelijke inplantingen bekeken, waren we pas na drie uur in de regio rond Luik. Dan was de keuze voor Aalst of Mechelen vlug gemaakt. Toen heeft het zuiden tien jaar achterstand opgelopen en werd de kiem gelegd van de economische en de latere mentale scheiding.”

De snelheid van toen staat in schril contrast met de toestand vandaag.

DE BANDT. “We hebben weinig geleerd uit die periode. De administratieve verplichtingen voor ondernemers zijn van de zwaarste in de wereld. Ironisch genoeg is niemand er schuldig aan. De ambtenarij voegde papiertje na papiertje toe aan de administratieve last, die op den duur onoverzichtelijk werd. ‘Quick’ heeft er wel wat aan gemorreld, maar het bleef een druppel op een hete plaat. (Minister van Economie Vincent Van Quickenborne was lang een protegé van De Bandt, nvdr) België staat niet meer op de kaart van de internationale investeerders.”

Met uw eigen kantoor mikte u ook vooral op buitenlandse klanten. Waarom?

DE BANDT. “Vooral omdat de Belgische bedrijven toen nog hoofdzakelijk geleid werden door Franstaligen. Die kwamen sowieso terecht bij de klassieke Brusselse kantoren, voor 90 procent bastions van ULB-afgestudeerden. Wij hadden het imago van Vlaams kantoor. Vanaf dag één was Engels de voertaal en boden we een geïntegreerd pakket diensten aan. In de VS was men die zakelijke aanpak, die afstak tegen het individualisme van Belgische advocaten, gewend.”

Hoe reageerde de klassieke advocatuur op zo’n Angelsaksisch geïnspireerd kantoor?

DE BANDT. “Woest. Bij Frank Boas deed ik wel juridisch werk, maar dat kon niet met een advocatenstatuut. Ik was er bediende. Toen ik besliste mijn eigen kantoor op te richten, moest ik mij dus opnieuw inschrijven aan de Brusselse balie. Toen kwam er een hetze van de Franstalige advocatuur op gang. Die vreesde dat die Antwerpenaar het paard van Troje was voor de verfoeide Amerikaanse kantoren. Het was toen voor een Brusselse advocaat zelfs totaal verboden een pleitzaak van een buitenlandse confrater te aanvaarden.

“Toen kende ik de grootste stress in mijn loopbaan. Met één stem verschil heb ik die stemming overleefd. De rest van mijn carrière was een lange strijd tegen datzelfde establishment. De balie was wars van de modernisering. Het bedrijfsleven veranderde echter wel. Net daarom konden Angelsaksisch geïnspireerde advocaten als Eric Baete, Louis Verbeke, Bavo Cool, Jan Meyers, Ivo Van Bael en ikzelf de markt veroveren. Met de modernisering is de advocatuur ook vervlaamst.”

Veranderde ook de houding tegenover advocatuur?

DE BANDT. “Zeker. Het Brusselse establishment had geen respect voor juristen. Dat waren de nobody’s met een nine-to-five-job. Bij Solvay, de Generale Maatschappij en de banken handelde de algemeen secretaris het juridische werk af. Het was ongehoord dat een advocaat tussenbeide kwam bij de transacties.

“Een van mijn eerste dossiers was de overname van Seca door Continental Oil Company (nu Conoco). De Seca-topman was zeer verontwaardigd toen ik samen met de koper binnenstapte. Vergeet niet dat toen zelfs grote overnames – ook die van Generale-dochters als Acec – op een bierkaartje werden bedisseld.

“De rol van de externe raadgever is pas vanaf 1990 versterkt. Vlaamse ondernemers begonnen de advocaat te zien als een onafhankelijke consultant met meerwaarde, niet als de juridische uitvoerder. Trends heeft hier zijn rol gespeeld. Toen jullie mijn foto op de omslag zetten voor een verhaal over het kantoor, bracht dat een kleine revolutie teweeg. ‘Een advocaat die praat over zijn omzet- en winstcijfers’, huiverde de advocatuur. In die tijd kreeg je al problemen als je een jobadvertentie plaatste voor het kantoor!”

Uw kantoor kreeg toen problemen met de balie. Misschien is dit het moment om te bekennen dat u er wel degelijk mee instemde om op de cover te komen?

DE BANDT. ( lacht) “Ik wilde een en ander forceren. Met succes. Bij heel wat confraters gingen de ogen open. Wij zijn ondernemers, was de boodschap. Rendement is geen taboe. Toch is de klepel te ver doorgeslagen. De Bandt, van Hecke & Lagae was uniek tussen de andere kantoren. De individuele bijdrage aan de winst was belangrijk, maar werd bekeken in het kader van de algemene verdiensten voor het kantoor. Uitstekende wetenschappers met weinig cliënten werden perfect aanvaard. Dat kan vandaag niet meer. Bij de moderne advocatenkantoren tellen enkel de cijfers. Dat leidt tot een enorm verlies aan talent. Uiteindelijk werd de cliënt er niet beter van.”

Hoe kijkt u terug op het opgaan van uw kantoor in Linklaters?

DE BANDT. “De operatie is gelukt. Heel wat confraters vonden hun weg in deze structuur. Achteraf gezien heb ik van een ding spijt: de timing. We hadden eerst met het Nederlandse kantoor De Brauw, waarmee we een uitstekende relatie hadden, een Benelux-kantoor en later een Europees moeten uitbouwen. Met deze sterke structuur hadden we met Londen kunnen onderhandelen. Dan was de operatie meer een fusie dan een overname geworden. Linklaters draait vandaag te veel rond Londen, zelfs nu de Engelse partners niet meer in de meerderheid zijn.”

Zou Linklaters als grote Europese, en niet eerder Londense, law firm minder bancair getint zijn?

DE BANDT. “Zeker. Toch is er een kentering. De uiterst complexe, enkel voor zeer gespecialiseerde juristen en bankiers begrijpelijke, bankproducten hebben hun glans verloren. Het ziet er niet naar uit dat dit soort werk snel zal hervatten. Die producten liggen mee aan de oorzaak van deze economische crisis. Het is eigenlijk ongelooflijk dat duizenden bankiers – die toch enig inzicht hebben in economie, me dunkt – deze massale ineenstorting van de economie niet hebben zien aankomen.

“Hoe dan ook: Linklaters moet zich blijven ontplooien als fullservicekantoor, wil het nog een rol spelen. In België zijn we nooit iets anders geweest. Wij hebben bijvoorbeeld uitstekende advocaten in administratief en sociaal recht. In een klein land kan een kantoor niet overleven op one shot deals.”

DE BANDT. “Jean-Pierre heeft de integratie van het kantoor uitstekend gerealiseerd. Dankzij hem blijft Linklaters Antwerpen nog open, en dat zeer tegen de zin van sommige Londense confraters. Overnames zijn niet altijd een drama voor een kantoor. Neem de overname van BBL door ING. De bank is nog altijd klant bij Linklaters. Toegegeven, Nederlandse advocaten handelen wel de grote transacties af. Het meest complexe en interessante werk verdwijnt.”

Blumberg meent ook dat met Fortis niet alleen een stevige pilaar van de economie, maar ook van het Franstalige establishment verdwijnt.

DE BANDT. “Het gouden trio van het Belgische kapitalisme van de voorbije decennia is verdwenen. Maurice Lippens – een tragische persoonlijkheid – verschijnt nergens meer. Etienne Davignon geloofde er nog in, maar de algemene vergadering van Fortis hoonde hem weg. Daniel Janssen van Solvay was jarenlang het prototype van de discrete vertegenwoordiger van de rijkste families. Hij is, net als Yves Boël, met pen-sioen. Albert Frère is al langer van de Belgische kaart verdwenen.”

U bent alleszins geen pion van het establishment, zoals men u wel eens heeft afgeschilderd?

DE BANDT. “Ik heb steeds op mijn onafhankelijkheid gestaan en me altijd verzet tegen de belangenverstrengeling en het gearrangeer achter de schermen, dat zo eigen was aan dit establishment. Bestuurders die samen golfen, samen skiën, samen in Knokke de zomer doorbrengen en de rest van het jaar elkaar benoemen in de raden van bestuur. Dat is toch niet meer van deze tijd. Ik behoor tot de Angelsaksische school die de transparantie vooropstelt en ik heb me altijd afgezet tegen het establishment. Ik was soms beschaamd als ik zag hoe sterke Vlaamse ondernemers plat op hun buik gingen om toch maar bij dat establishment te horen.”

U bent zelf de voorbije zomer nog bevorderd van ridder tot baron.

DE BANDT. “Geloof me: ik heb me niet in allerlei bochten gewrongen om die titel te verwerven.”

Sommigen beschouwen u – als oprichter van de Coudenberg-groep – als een belgicist. Terecht?

DE BANDT. “Neen. Toen op de eerste meeting van de Coudenberg-groep de eerste rijen bezet werden door bejaarde edellieden en Franstalige conservatieven, besefte ik dat mijn beweging in het verkeerde vaarwater was gekomen. Voor mij was de Groep een platform voor een beter gestructureerd federalisme. En, jawel, ik deed dit om België een veilige toekomst te geven. Niet omdat ik zo’n patriot ben, maar omdat België de enige structuur is die Brussel bij Vlaanderen houdt.”

Wat zijn uw verdere plannen?

DE BANDT. “Ik zeil niet, ik golf niet en ik ben eigenlijk ook niet iemand die dagen en nachten besteedt aan zijn sociaal netwerk. Ik trek liever tijd uit voor mijn veertien kleinkinderen en vijf kinderen. Mijn vrouw, een historica, en ik werken allebei aan een boek. Zij over haar vader, de gewezen premier Jean Van Houtte (1952-’54). Ik over de geschiedenis van het kantoor.

“Stilaan zal ik ook afstand nemen van mijn mandaten in de culturele sector. Indertijd werd ik op vraag van Lode Claes opvolger van de toen 92-jarige graaf Boël als voorzitter van de Filharmonische Vereniging van Brussel. Het eerste wat ik deed, was een maximumleeftijd van 75 jaar opleggen aan de bestuurders. Ik zal hiernaar verwijzen als ik binnenkort ontslag neem bij het Paleis voor Schone Kunsten. Hopelijk begrijpt voorzitter Davignon de hint.

( Staat op) “Het spijt me, maar nu moet ik er echt vandoor. Om halfdrie moet ik in het gerechtsgebouw zijn. Ironisch, eigenlijk. Ooit verweet men ons geen echte advocaten te zijn, maar bedrijfsadviseurs. Ik draag mijn toga dezer dagen meer dan ooit.” (T)

Door Hans Brockmans/Fotografie Filip van Loock

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content