Over zeevaarders en langspeelfilms

De wetgever bereidt twee gunstmaatregelen voor. Een voor de zeescheepvaartsector, en een andere voor de filmindustrie.

Wat hebben de zeescheepvaart en de filmindustrie met elkaar te maken? Niets, tenzij dat voor beide sectoren fiscale gunstmaatregelen in de maak zijn. Die staan te lezen in het ontwerp van Programmawet dat op dit ogenblik in het parlement wordt besproken.

Dat ontwerp beantwoordt overigens volledig aan het klassieke beeld dat men van een ‘programmawet’ heeft: een wet waarin de meest uiteenlopende maatregelen gedropt worden, en waarbij enige samenhang de laatste bekommernis is. Al even klassiek vindt u in een dergelijke programmawet ook een handvol fiscale maatregelen terug. Die hebben dus nu (onder meer) te maken met de zeescheepvaart en de filmindustrie.

Scheepvaart. Het probleem met de zeescheepvaart is bekend. België is met zijn torenhoge fiscale en parafiscale lasten te duur om te concurreren met schepen die onder goedkope vlaggen varen. Vandaar dat de Belgische koopvaardij er jaren geleden voor geopteerd heeft om ‘uit te vlaggen’ naar goedkopere landen. In veel gevallen was dat naar het niet onmiddellijk van veel zeehavens voorziene Groothertogdom Luxemburg.

Zo’n uitvlagging heeft voor- en nadelen. Het land dat zijn koopvaardijvloot ziet vertrekken, verliest inkomsten. En voor de koopvaardij zelf is er ook een keerzijde aan de medaille. Wie zijn biezen pakt naar het Groothertogdom Luxemburg, moet zijn tenten ginds ook effectief opslaan. En het volstaat niet om een pro forma optrekje in Luxemburg te huren, terwijl het echte hoofdkwartier zich nog in Brussel bevindt.

Die nadelen zijn blijkbaar zo groot dat België nu – in navolging van Nederland – een fiscaal sirenelied aanheft om de wereldwijd verspreide vloot te verleiden om weer onder Belgische vlag te varen. De fiscale zilverlingen die de dolende zeevaarders terug over de Belgische streep moeten trekken, hebben de vorm van een bijzonder forfaitair belastingstelsel, dat speciaal voor hen in het leven wordt geroepen. Het gaat om een milde ‘tonnagebelasting’. De fiscale winst die de uitbater van een zeeschip geacht wordt te realiseren, zal bepaald worden op een vast bedrag dat afhankelijk zal zijn van de tonnenmaat van het schip.

Die tonnagebelasting zal overigens maar een ‘mogelijkheid’ zijn. Men zal ervoor moeten opteren. Wie niet voor de tonnagebelasting kiest, zal wel van een aantal andere fiscale voordelen kunnen genieten, waaronder een royale investeringsaftrek van 30%.

Film. Fiscale gunstmaatregelen voor de Belgische filmindustrie hebben iets van het monster van Loch Ness. Elke zomer wordt erover gepraat, maar men krijgt het nooit te zien. Het idee van een ‘tax shelter’ die de Belgische filmindustrie moet helpen om hoge toppen te scheren, gaat al jaren mee. Totnogtoe heeft het alleen een vrij onbelangrijke uitzondering opgeleverd op de regels van de investeringsaftrek. In de regel geldt de investeringsaftrek niet voor investeringen waarvan het gebruik afgestaan wordt aan derden, en zeker niet als dat gebruik afgestaan wordt aan een buitenlands bedrijf. Eind de jaren tachtig is daarop een uitzondering gemaakt voor investeringen in audiovisuele werken waarvan de distributierechten tijdelijk worden afgestaan aan derden, met het oog op het uitzenden van deze werken in het buitenland.

Maar veel stelt die maatregel niet voor. Toch niet als men weet dat de investeringsaftrek voor vennootschappen meestal nul procent bedraagt. Vorig jaar werd in de Senaat een voorstel ingediend (én goedgekeurd) om daarnaast een echte ‘tax shelter’ voor de Belgische filmindustrie op te trekken. Maar die plannen zijn vervolgens in de catacomben van de Kamer blijven steken.

Opfrisbeurt. Zij worden nu in het licht van de geplande Programmawet heropgevist en opgefrist. Maar die opfrisbeurt heeft niet tot gevolg dat de ‘tax shelter’ meteen een toonbeeld van klaarheid is. De voorwaarden zijn zodanig talrijk en ingewikkeld, dat zelfs het vernuft van een Harry Potter nauwelijks zal volstaan om een juist zicht op de zaak te krijgen. Kort gezegd, is het de bedoeling dat vennootschappen die in Belgisch audiovisueel werk investeren, een deel van hun winst zullen kunnen vrijstellen van belasting. Die vrijstelling zal per belastbaar tijdperk beperkt zijn tot de helft van de winst, met een maximum van 750.000 euro. De vrijstelling zal overigens maar voorlopig zijn. De vrijgestelde winst zal immers op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt moeten worden, en daar geboekt moeten blijven.

Kortfilm. De bijkomende voorwaarden zijn legio. De productievennootschap zal een bepaald deel van de kosten van de film in België moeten spenderen. De financiering met van belasting vrijgestelde winsten zal slechts mogen slaan op een bepaald deel van het filmbudget. En de film zal een ‘erkend Belgisch audiovisueel werk’ moeten zijn. Voorts wordt de ‘tax shelter’ voorbehouden aan langspeelfilms of documentaires en animatiefilms die bestemd zijn om in de bioscoop te worden vertoond, en aan animatieseries of documentaires voor televisie.

Kortfilms vallen uit de boot. Niet dat kortfilms geen behoefte hebben aan financiering. Maar volgens minister van Financiën Didier Reynders (MR) hebben kortfilms, nog meer dan langspeelfilms, problemen om rendabel te zijn. En dus verdient het de voorkeur, zo laat hij verstaan, om de aandacht te concentreren op de films die het meeste kans op rendement hebben.

Dat lijkt dus sterk op een bijzondere toepassing van het Mattheüs-effect: wie kortfims draait en dus al zwarte sneeuw ziet, zal nog minder dan voorheen financiers warm kunnen maken voor zijn bij voorbaat als verlieslatend bestempelde project.

Jan Van Dyck [{ssquf}]

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

De ‘tax shelter’ voor de Belgische filmindustrie zal eindelijk het daglicht zien.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content