“Over 3 jaar begroting in evenwicht”

Dit weekend nemen de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie de formele beslissing over wie er al dan niet mag deelnemen aan de euro. Niet dat daarover nog veel moet worden onderhandeld: einde maart al stond zo goed als vast dat België tot het euro-peloton mag toetreden. Ons landje wist zijn begrotingstekort de voorbije jaren gevoelig in te krimpen en had op die manier Europa van zijn kunnen overtuigd. Die prestatie is in belangrijke mate het werk van minister van Begroting Herman Van Rompuy. Tijd voor een gesprek.

“Bij een recessie zal de Economische en Monetaire Unie (EMU) zoals die nu is opgezet onder zware druk komen te staan. We doen er dan ook goed aan dringend werk te maken van de creatie van solidariteitsmechanismen.”

Vice-premier en minister van Begroting Herman Van Rompuy ( CVP) drukt zich aan de vooravond van het definitieve EMU-startschot opvallend kritisch uit over het Europees project. Van Rompuy ruilde in september 1993 de stoel van CVP-voorzitter voor die van minister van Begroting. Hij volgde toen Mieke Offeciers ( Vlaams Economisch Verbond) op, die in de eerste plaats was ingehuurd om de geloofwaardigheid van het kabinet-Dehaene bij de zakenwereld te versterken. Toen premier Jean-Luc Dehaene het echter niet zag zitten om met Offeciers de budgettaire consequenties op te vangen van de recessie die zich in die dagen aandiende, bood Herman Van Rompuy zich aan als ideale oplossing.

De minister van Begroting slaagde er intussen in het begrotingstekort gevoelig in te krimpen (zie kader: De Cijferdans). Een hele prestatie, al vertoonde het begrotingsbeleid ook schaduwzijden: Trends hekelde de voorbije jaren bijvoorbeeld geregeld het feit dat er te veel nadruk werd gelegd op belastingverhogingen en te weinig op uitgavenvermindering. Die combinatie vertraagt de economische groei, drukt op de tewerkstelling en dreigt de sanering op lange termijn te ondermijnen, zo argumenteren wij vandaag nog steeds. Maar op een moment van glorie, zoals de start van de EMU mét België in het koppeloton, eist de fair play dat we Herman Van Rompuy – die door velen in en rond de Wetstraat trouwens wordt beschouwd als dé kandidaat voor de opvolging van Jean-Luc Dehaene als eerste minister – openlijk zijn wederwoord gunnen.

TRENDS. België haalt dit jaar een netto te financieren saldo dat onder de 2% van het bruto binnenlands product zal liggen – dus ruimschoots binnen de fameuze Maastricht-norm van 3%. Is uw taak nu volbracht?

HERMAN VAN ROMPUY. Neen, absoluut niet. Voor de komende jaren heeft de regering inzake publieke financiën twee prioriteiten gesteld. Ten eerste willen we over uiterlijk drie jaar een evenwichtige begroting voor het geheel van de Belgische overheden. Ten tweede willen we omstreeks 2010 de overheidsschuld als % van het bruto binnenlands product (BBP) terugdringen tot 60%. We stellen die periode voorop omdat de schok van de vergrijzende bevolking ons dan voluit zal treffen. Dit zijn trouwens doelstellingen waar we binnen het Europese Stabiliteitspact niet onderuit kunnen. Operationeel richt de regering zich sinds vorig jaar voor de realisatie van deze doelstellingen op het primaire saldo – dit is het begrotingssaldo exclusief rentelasten. Dit primaire saldo moeten we een aantal jaren op 6% van het BBP houden.

Geldt dit ook voor periodes van economische achteruitgang?

Ja. Door de overheidsschuld kunnen we het ons niet veroorloven de zogenaamde automatische stabilisatoren zomaar hun werk te laten doen. Als de rentevoeten stijgen, voorziet het Stabilisatiepact dat het lopende begrotingstekort onder geen enkel beding opnieuw boven de 3% mag uitstijgen.

Volgens Fons Verplaetse, de gouverneur van de Nationale Bank, kan België zich nochtans een schuldratio van 80% veroorloven.

Er bestaat geen strikt wetenschappelijk criterium voor de openbare schuld. De 60%-norm kwam er gewoon omdat die 60% de gemiddelde schuldratio was van de EU-landen toen het Verdrag van Maastricht in 1992 werd ondertekend. De gouverneur van de Nationale Bank gaat ervan uit dat de Belgische overheden altijd al een hogere structurele schuld kenden dan de meeste andere industrielanden. Dit heeft ons niet belet om in de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig zeer hoge economische groeicijfers neer te zetten. Hij stelt bovendien vast dat België op de rest van de wereld een nettovordering van ongeveer 20% van het BBP heeft, wat niet het geval is voor het gemiddelde van de EU-landen. Maar omwille van de redenen die ik eerder al aangaf, blijf ik ervan overtuigd dat we naar een schuldratio van 60% moeten streven.

Een aanhoudend primair surplus van 6% betekent, in franken van vandaag, dat de overheid jaarlijks zo’n 550 miljard frank aan de bevolking onttrekt, zonder dat die daarvoor iets terugkrijgt. Is dit politiek haalbaar over een periode van meer dan tien jaar?

In periodes met een zwaar primair deficit kregen de mensen meer van de overheid dan ze teruggaven. Bovendien beseft de bevolking wel degelijk dat er iets moet worden gedaan aan de hoge overheidsschuld. Die schuldgraad hangt als een donkere wolk over de toekomst van ons land. We zullen nog lange tijd moeten aanvaarden dat bijvoorbeeld sociale correcties slechts in beperkte mate kunnen worden doorgevoerd. In die context is de 1 miljard frank die we recentelijk vrijmaakten voor de chronisch zieken al een hele prestatie. Of zo’n strenge begrotingsnorm aanhouden ook politiek haalbaar is, hangt vooral af van het algemene economische klimaat, en meer bepaald van de economische groei.

Is dit niet het zwakke punt van uw begrotingsbeleid? Tussen 1991 en 1997 – de Maastricht-periode – liep het begrotingstekort met 3,7 procentpunt terug: 2 procentpunt tengevolge van belastingverhogingen, en 1,6 procentpunt door de rentedaling (zie kader: De Cijferdans). Economisch onderzoek heeft aangetoond dat belastingverhogingen veel meer wegen op economische groei dan uitgavenverminderingen. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat België in de jaren negentig tot de traagst groeiende landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) behoorde?

U kijkt naar de periode 1991-1997. Ik verkies de periode 1993-1998. In die jaren daalde het netto te financieren saldo – in procentpunt van het BBP – met 5,4 procent. De rentelasten daalden met 3 procentpunt terwijl de primaire uitgaven met 1,6 procentpunt terugliepen. De fiscale en parafiscale ontvangsten stegen met 1,2 procentpunt. Deze stijging kwam echter volledig voor rekening van de vennootschapsbelasting. Daar speelden twee elementen: enerzijds de opcentiemoperatie van 1993, anderzijds de veel betere inning – vooral dan bij de financiële instellingen. Ook uw argument inzake economische groei wil ik nuanceren. Tussen 1995 en 1998 lag de toename van het BBP in België boven het gemiddelde van onze drie buurlanden. De groei in Vlaanderen ligt dan nog eens 0,5 BBP-procentpunt hoger dan het Belgische gemiddelde. Overigens zie ik voor een aantal gevallen het onderscheid niet tussen een belasting en een uitgavenvermindering. Wat is het verschil tussen een daling van het kindergeld en een bijdrage voor hetzelfde bedrag? Een indexsprong voor ambtenaren en trekkers van sociale uitkeringen is een uitgavenvermindering, maar toegepast op loontrekkenden in de privé-sector gaat het hier om een belasting.

De uitgavenvermindering waaraan u voor de periode 1993-1998 refereert, komt vooral neer op het goedmaken van de slippertjes uit de jaren 1991-1993 (zie kader: De Cijferdans).

Dat klopt. Ik geef ook toe dat op het gebied van de uitgaven het grote werk in de jaren tachtig werd verzet. Maar mag ik er u op wijzen dat de primaire uitgaven vandaag 10 BBP-procentpunt – dus ruim 900 miljard frank – lager liggen dan in 1981?

Vooral Duitsland en Nederland blijven hoe dan ook beducht voor de stevigheid van budgettaire ingrepen in België en Italië. Vormt het steunen op eenmalige ingrepen geen ernstig probleem?

Velen hebben de wil onderschat waarmee de Europese Lidstaten koste wat kost deel wilden uitmaken van de Muntunie. Uit recente cijfers voor Italië blijkt dat het Italiaans primair surplus, bij ongewijzigd beleid, zal dalen van 6,8% in 1997 naar 5,5% dit jaar. De Italianen bouwden met andere woorden eenmalige begrotingsingrepen in naar rato van 1,3% van hun BBP. Dat primair surplus van 5,5% blijkt structureel te zijn in de volgende jaren. Men mag de sanering die de Italianen tot nog toe doorvoerden niet onderschatten. De eenmalige maatregelen bedroegen bij ons in 1998 slechts 0,2 procentpunt van het BBP of ongeveer 18 miljard frank. Die moeten in 1999 worden goedgemaakt om een primair overschot van 6% te behouden. Misschien moeten we ook de vraag stellen of de redemeesters van vandaag zich ook in de toekomst aan de hooggestelde normen zullen houden. Duitsland had alle moeite om de 3%-norm te halen.

Duitsland lijdt nog altijd onder de gevolgen van de geldverslindende eenmaking en heeft een veel lagere overheidsschuld dan België en Italië. Het kan zich dus gedurende enkele jaren perfect een deficit groter dan 3% van het BBP veroorloven. Toont dit soort van situaties niet de absurditeit aan van het Verdrag van Maastricht?

Mechanisch heeft u gelijk. Maar men mag de effecten van een groot lopend begrotingstekort toch niet onderschatten. Vergeet niet dat er tussen begrotingstekort en inflatie een vrij strak verband bestaat: stijgt het ene, dan neemt ook het andere element toe. Economisch onderzoek heeft zo’n verband nooit kunnen aantonen voor de overheidsschuld. Blijkbaar weegt het begrotingstekort zwaarder door op de inflatieverwachtingen van de mensen dan de grootte van de overheidsschuld.

De tewerkstelling blijft een probleem. Denkt u niet dat een verlaging van de totale lastendruk, zoals bijvoorbeeld Nederland die heeft doorgevoerd (zie kader: De Cijferdans), noodzakelijk is om tot structurele beterschap te komen?

Ook hier wil ik nuanceren. De werkloosheid in België is lager dan in Duitsland en Frankrijk en ligt ook onder het gemiddelde van de Europese Unie. De werkgelegenheidsgraad nam in ons land tussen 1990 en 1996 bijna even sterk toe als in Nederland, namelijk met 3% (in Nederland was dat 5%). We kunnen ervan uitgaan dat Vlaanderen ter zake niet verschilt van Nederland. Werkgelegenheid is het resultaat van een mix van maatregelen. Zo wordt het almaar duidelijker dat het Nederlandse “wonder” vooral het resultaat is van een explosie van de deeltijdse arbeid. Hun werkgelegenheidsintensiteit (omgezet naar voltijdse eenheden) is trouwens niet hoger dan de Belgische. Die hoge graad van deeltijds werken houdt dan nog wel verband met de cultuur van thuiswerkende moeders, die in Nederland langer en sterker heeft bestaan dan bij ons. Voorts is er nood aan aangepaste opleiding en vorming. Vandaag kampen de meeste streken in Vlaanderen met een tekort aan arbeidskrachten. Ook flexibiliteit is een instrument voor meer jobs. Als ik kijk naar het aandeel van tijdelijke contracten en naar de vlucht van de interimarbeid, is er ook daar al een hele weg afgelegd.

Het woord “arbeidskosten” valt niet?

Vanzelfsprekend zijn die belangrijk. Ik wil daar echter onmiddellijk aan toevoegen dat lagere sociale lasten voor mij geen middel zijn om de concurrentiekracht recht te trekken, wél om potentiële arbeidskrachten die nu nog te duur zijn opnieuw in het circuit te brengen. Inzake competitiviteit voorspel ik dat de lastenvermindering van 36 miljard frank bijna volledig opnieuw boven water zal komen in de vorm van loonsverhogingen, zelfs wanneer een wettelijk vastgelegde loonnorm wordt geëerbiedigd. Wat de arbeidskosten betreft, kunnen we ook niet voorbij aan het thema van de loonwig. Voor de laagste inkomens is het verschil tussen het nettoberoepsinkomen en de werkloosheidsvergoeding voor gezinshoofden te gering. Het lijkt mij logisch dat een verlaging van de werknemersbijdragen of de personenbelasting onderaan de loonschaal de mensen zal aanzetten tot werken. Maar er zijn nog prioriteiten die het budget onder druk zetten: denken we maar aan de toegezegde vermindering van de werkgeverslasten met 100 miljard en de wegwerking van de fiscale discriminaties ten nadele van gehuwden.

Kunnen we het huidige beleid, waarbij algemene loonnormen worden opgelegd, wel volhouden? Het leidt immers tot aanzienlijke scheeftrekkingen en inefficiëntie. Daardoor ontstaan uiteindelijk – zij het op sluipende wijze – ook veel kosten.

We moeten kiezen. Ofwel passen we het systeem van de automatische indexkoppeling aan, ofwel voeren we voortdurend een inkomensbeleid. Het is het één of het ander. We hebben het indexeringsmechanisme al een stukje aangepast via de gezondheidsindex. Wil men de loonnorm verder versoepelen, dan moet er een grotere flexibiliteit in de nominale loonvorming komen.

Is de start van de EMU niet het uitgelezen moment om deze denkoefening te doen?

Men kan daar inderdaad over nadenken. Alleen is er momenteel geen politieke meerderheid te vinden die serieus wil sleutelen aan de automatische indexkoppeling.

Vindt u het mechanisme van de alternatieve financiering van de sociale zekerheid (vooral via indirecte belastingen) een gezond en op termijn houdbaar principe?

Een daling van de werkgeverslasten zal hoe dan ook moeten worden gecompenseerd. In 1998 en 1999 zullen we dit kunnen zonder andere belastingen te verhogen. Volgens onze berekeningen zou het VLD-plan het begrotingstekort met 100 miljard verhogen, zelfs als men rekening houdt met terugvordereffecten. Ook het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft, naar aanleiding van zijn recentelijk uitgebracht verslag over België, vraagtekens geplaatst bij dat VLD-plan. Ik kan niet voldoende herhalen dat we in de nieuwe Europese context van begrotingsdiscipline uiterst voorzichtig tewerk zullen moeten gaan.

Blijkt uit de houding ten aanzien van de publieke financiën ook geen groeiende tweedeling in de Belgische politiek? Het zuiden denkt meer in termen van belastingen en overheidsinterventie, terwijl het noorden eerder de nadruk legt op besparingen, efficiënter beheer en vrije marktwerking?

Ik huiver bij slogans en simplismen. Ik stel bijvoorbeeld vast dat in de regering de PS elke verhoging van de personenbelasting in dezelfde mate afwijst als wij. Eigenlijk verdedigen zij naar de particulieren toe ook de fiscale stop. Het is niet aan mij om de politiek van de gewestelijke regeringen te beoordelen, maar inzake “efficiënt beheer” valt er ook in Vlaanderen nog heel wat aan te merken. Ik denk aan het vergunningsbeleid inzake milieu en ruimtelijke ordening. In dat kader ontbreekt het trouwens niet aan allerhande vormen van taxatie. In het algemeen – ook bij meer fiscale autonomie – zal de vrijheid van regio’s om belastingen te verhogen sterk worden beperkt door de concurrentie die de euro ons zal opleggen. De kostenverschillen zullen in de toekomst nog doorzichtiger zijn dan vandaag.

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content