OPNIEUW ONZEKERHEID ?

Wijziging wettekst kan voor problemen zorgen

Een bedrijfsleider die de knapste koppen in huis wil hebben, weet dat hij een aantrekkelijk salaris moet klaarhouden. En een land dat zijn bedrijven in staat wil stellen om bekwame medewerkers aan te trekken weet dat het moet zorgen voor een aantrekkelijk fiscaal klimaat. Vandaar dat nogal wat landen bijzondere regelingen uitgedokterd hebben om buitenlandse kaderleden fiscaal interessante perspectieven te bieden.

FORFAIT.

België kent ook zo’n stelsel. Zij het dat het bijzonder taxatiestelsel van de buitenlandse kaderleden in België altijd een wat moeilijk bestaan heeft gekend.

Tot eind 1982 hield dat bijzonder stelsel in dat buitenlandse kaderleden recht hadden op een bijzonder kostenforfait. Maar aangezien voor dat stelsel geen “kapstok” te vinden was in de tekst van de wet, weigerde een aantal hoven van beroep toepassing te maken van dat bijzonder kostenforfait. Zodat verschillende buitenlandse kaderleden het hebben moeten meemaken dat zij na een jarenlange calvarietocht van bezwaarschriften en procedures voor het hof van beroep, uiteindelijk in de kou bleven staan.

EIGEN.

Vandaar dat de fiscus eind 1982 besloot het geweer van schouder te veranderen. Geen bijzonder kostenforfait meer. Maar in de plaats daarvan kwam een stelsel dat er in essentie op neerkomt dat een aantal kosten van de buitenlandse kaderleden geacht worden “kosten eigen aan de werkgever” te zijn. Zodat de vergoeding ervan belastingvrij kan blijven.

Uiteraard komt niet om het even wie voor deze regeling in aanmerking. Om te beginnen moet men “buitenlander” zijn en moet men fiscaal het statuut van “niet-inwoner” hebben. En voorts moet men ook werken op een zeker niveau. Alleen “leiders” (met korte “ei”), specialisten van hoger niveau, vorsers, kaderleden en bestuurders komen ervoor in aanmerking. En dan nog slechts voor zover een aantal andere voorwaarden vervuld zijn. Onder meer dat men slechts “tijdelijk” in België werkzaam blijft.

KOSTEN.

De kosten die op deze manier belastingvrij kunnen worden vergoed, zijn van zeer uiteenlopende aard. Zo bijvoorbeeld, het verschil in kosten van huisvesting en levensonderhoud tussen België en het vaderland ; de onderwijskosten voor de kinderen ; de vliegtuigkosten voor een jaarlijks trip met de familie naar het vaderland ; de inrichtingskosten van een woning in België ; de zogenaamde tax equalisation (zijnde de bijpassing van het verschil tussen de buitenlandse en de Belgische belasting), enzovoort.

Dit nieuw bijzonder taxatiestelsel voor buitenlandse kaderleden kent sedert zijn invoering begin 1983, een vrij rimpelloos bestaan. Veel incidenten zijn er niet geweest. Of ze zijn binnenskamers opgelost, en zeker niet in de openbaarheid gekomen.

DOMICILIE.

Maar dat neemt niet weg dat het stelsel kwetsbaar blijft. Neem bijvoorbeeld de voorwaarde dat de buitenlandse kaderleden het statuut moeten hebben van niet-inwoner. Dit wil in principe zeggen dat zij hun fiscaal domicilie in het buitenland moeten behouden. Op de keper beschouwd, houdt dit in dat de betrokkenen noch hun woonplaats, noch hun zetel van fortuin in België mogen hebben. Wat voor de nodige problemen kan zorgen.

Want alhoewel het stelsel van de buitenlandse kaderleden uitsluitend geldt voor personen die slechts “tijdelijk” in België werken, wordt dat “tijdelijk” karakter in de praktijk ruim geïnterpreteerd. Verschillende buitenlandse kaderleden werken gedurende verschillende jaren “tijdelijk” in België. Zonder dat de fiscus hun statuut van niet-inwoner betwist. In veel gevallen hebben zij zich samen met hun gezin in België gevestigd. Waarbij dan meteen de vraag rijst of zij alleen daardoor al niet hun statuut van niet-inwoner verliezen. Tegenwoordig staat immers in het Wetboek een nieuw vermoeden te lezen krachtens hetwelk de fiscale woonplaats van gehuwden geacht wordt zich daar te bevinden waar het gezin gevestigd is. Gelukkig heeft de Administratie inmiddels bevestigd dat zij dit vermoeden niet op buitenlandse kaderleden van toepassing acht. Het enkele feit dat zij zich met hun gezin in België vestigen, kan hen dus niet het statuut van niet-inwoner ontnemen.

BUITENLAND.

De fiscale voordelen van het bijzonder stelsel van de buitenlandse kaderleden houden niet op bij de belastingvrije vergoeding van een aantal kosten. Een ander belangrijk voordeel is, dat hun bezoldigingen (als werknemer) uitsluitend in België belastbaar zijn, in de mate dat zij betrekking hebben op hun in België uitgeoefende werkzaamheden. Voor hun in het buitenland uitgeoefende werkzaamheden kunnen zij bijgevolg uitsluitend in het buitenland belastbaar zijn. Het voordeel daarvan is dat een deel van de bezoldigingen van buitenlandse kaderleden aldus onttrokken kan worden aan de progressiviteit van de Belgische inkomstenbelasting.

INSTRUCTIES.

Een en ander verklaart dat buitenlandse kaderleden er in de praktijk veel belang bij hebben te bewijzen dat een deel van hun bezoldigingen verband houden met niet in België uitgeoefende werkzaamheden. En daar komen dan wel discussies van. Want de Belgische fiscus wil die bezoldigingen slechts ongemoeid laten voor zover wel degelijk het effectieve bewijs van die buitenlandse werkzaamheden wordt geleverd. Zo heeft zij nog maar enkele maanden geleden nieuwe instructies gegeven over het bewijs dat daartoe geleverd moet worden. Dat bewijs is dubbel. Vooreerst moet het buitenlands kaderlid de echtheid aantonen van de dagen die hij in het buitenland heeft doorgebracht ; en vervolgens moet hij bewijzen dat hij deze dagen aan de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid heeft besteed. Waarbij de Administratie vervolgens een opsomming heeft gegeven van documenten die kunnen helpen dat bewijs te leveren. Betalingen van reis- en verblijfkosten met een kredietkaart. Facturen van hotels, of van het huren van een auto. Enzovoort. Dat de Administratie voorts ook alleen nog rekening wil houden met een “boarding-pass” waarop de naam van de betrokkene en de datum van de vlucht vermeld staan, kan erop wijzen dat sommige buitenlandse kaderleden in het verleden ook al wel eens gepoogd hebben fictieve reizen naar het buitenland in rekening te brengen.

DAGEN.

Normaal gezien moet het bewijs van de buitenlandse werkzaamheden volgens de Administratie uitgedrukt worden in aantal “ononderbroken werkdagen”. Maar uit een arrest van 23 november 1995 van het Hof van Beroep te Brussel blijkt dat dit geen absolute vereiste is.

In casu had de belastingplichtige de omvang van zijn werkzaamheden in het buitenland niet uitgedrukt in ononderbroken werkdagen, maar wel in aantal werkuren. Waaruit hij vervolgens had afgeleid dat 75 % van zijn activiteiten in het buitenland plaatsvond. Een werkwijze die door het Hof gebillijkt werd.

WIJZIGING.

Maar of de buitenlandse kaderleden ook in de toekomst hun zaak nog zullen kunnen bepleiten voor een hof van beroep is niet meer helemaal zeker. Enkele jaren geleden heeft de wetgever immers een kleine, bijna onopgemerkte wijziging aangebracht aan de wetgeving inzake de belasting van niet-inwoners. Een wijziging die voor de betrokkenen serieuze gevolgen kan hebben.

Zij houdt in, dat de door een Belgische vennootschap uitgekeerde bezoldigingen in verband met de buitenlandse werkzaamheden van hun werknemers/niet-inwoners alleen nog maar in België worden vrijgesteld, op voorwaarde dat die bezoldigingen toegerekend worden op de resultaten van een in het buitenland gelegen inrichting.

Bij verschillende buitenlandse kaderleden is er van dergelijke toerekening geen sprake. Zodat het gedeelte van hun Belgische bezoldigingen dat verband houdt met hun buitenlandse werkzaamheden, eigenlijk niet meer vrijgesteld is van Belgische belasting.

Blijkbaar is het evenwel nooit de bedoeling geweest te raken aan het fiscaal stelsel dat ten aanzien van buitenlandse kaderleden van toepassing is. En is het gewoonweg aan de aandacht van de wetgever ontsnapt dat de wijziging die hij doorvoerde ook het fiscaal statuut van een aantal buitenlandse kaderleden in het gedrang kan brengen. Vandaar dat de Minister daarin trouwens onlangs nog door zijn Administratie gevolgd expliciet bevestigd heeft dat er in de praktijk voor de buitenlandse kaderleden niets wijzigt. Het gedeelte van hun bezoldigingen dat verband houdt met hun buitenlandse werkzaamheden blijft vrijgesteld van Belgische belasting, ook als dat gedeelte niet toegerekend wordt op de resultaten van een inrichting in het buitenland.

DEFTIG.

Het probleem is evenwel dat de betrokken buitenlandse kaderleden deze vrijstelling niet meer terugvinden in de tekst van de wet, maar zich daarvoor uitsluitend kunnen beroepen op een ministeriële toezegging die in feite “contra legem” is, en waarvan het dus zeer onzeker is of zij nog voor een hof van beroep afgedwongen kan worden. De rechtsonzekerheid die eind 1982 heeft geleid tot het invoeren van een nieuw taxatiestelsel voor de buitenlandse kaderleden, is daarmee opnieuw het stelsel binnengeslopen. De enige deftige oplossing : een wettelijke regeling waarin dat stelsel onbetwistbaar te lezen staat.

Jan Van Dyck

Jan Van Dijck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content