Opletten met bezwaartermijn

Het Vlaams Gewest int dit jaar voor de eerste keer zelf de onroerende voorheffing.

Eigenaars van onroerende goederen die in het Vlaams Gewest gelegen zijn, zullen allicht verrast opkijken als zij hun aanslagbiljet in de brievenbus krijgen. Dat aanslagbiljet wordt immers niet meer verstuurd door de federale belastingadministratie, maar wel door de Vlaamse administratie. Bovendien zullen heel veel eigenaars vaststellen dat de belasting die zij verschuldigd zijn, sterk afwijkt van de belasting die zij tot vorig jaar verschuldigd waren: veel gezinnen betalen minder, maar tegelijk zijn er ook veel die aanzienlijk meer moeten betalen.

Oorzaak daarvan zijn de wijzigingen die het Vlaams Parlement vorig jaar aangebracht heeft aan de regels inzake de onroerende voorheffing voor het Vlaams Gewest. Het Parlement besliste de onroerende voorheffing voortaan in eigen beheer te innen. Daarbij heeft het grondige wijzigingen aangebracht aan de verminderingen die men op het gebied van de onroerende voorheffing in het Vlaams Gewest kan genieten.

Kinderen ten laste.

De belangrijkste wijziging betreft de vermindering voor kinderen ten laste. In tegenstelling tot de federale regeling worden die in de Vlaamse regeling niet langer in procenten uitgedrukt, maar wel in vaste bedragen. Centen dus in plaats van procenten.

Die aanpak heeft als voordeel dat elk kind voortaan wat betreft de onroerende voorheffing in het Vlaams Gewest gelijk is voor de wet. Wanneer men, zoals in de federale regeling, een procentuele vermindering van de onroerende voorheffing toekent, wordt het fiscaal voordeel uiteraard groter naarmate de onroerende voorheffing stijgt. Kinderen ten laste die een duur huis bewonen dat een hoog kadastraal inkomen heeft – en waarvoor bijgevolg veel onroerende voorheffing verschuldigd is – geven aldus recht op een veel grotere vermindering dan kinderen die een klein huis bewonen met een laag kadastraal inkomen.

In de nieuwe Vlaamse regeling is dat niet langer het geval. De verminderingen voor kinderen ten laste zijn voortaan vaste bedragen, zodat iedereen met hetzelfde aantal kinderen in principe dezelfde vermindering krijgt, ongeacht hoe groot de woning is. Natuurlijk kunnen de verminderingen nog wel van gemeente tot gemeente en van provincie tot provincie verschillen. De vaste verminderingen zijn immers uitgedrukt in een vermindering van het gedeelte van de onroerende voorheffing dat aan het Vlaams Gewest toekomt. Op dat gedeelte heffen de provincies en gemeenten nog opcentiemen. Hoe hoger die opcentiemen, hoe hoger de vermindering die men effectief verkrijgt.

Bezwaar.

De uitwerking van deze nieuwe, gewestelijke regeling loopt niet gesmeerd. Zo heeft het Vlaams Parlement – voor gewestelijke doeleinden – verschillende wijzigingen moeten aanbrengen aan de federale regels die de inningsprocedure van de onroerende voorheffing beheersen. De inning in eigen beheer heeft immers verschillende gevolgen. Zo zal een bezwaar inzake de onroerende voorheffing – wat het Vlaams Gewest betreft – niet langer ingediend kunnen worden bij de gewestelijke directeur van de federale belastingadministratie, maar zal het ingediend moeten worden bij de dienst die daartoe door de Vlaamse overheid aangewezen wordt.

De formele aanpassingen die daartoe aan de federale belastingregels aangebracht moesten worden, zijn een echte puzzel geworden. Het Vlaams Parlement heeft de wijzigingen immers vorig jaar goedgekeurd, terwijl de datum van inwerkingtreding pas enkele maanden geleden is vastgesteld. Met als gevolg dat verschillende van die wijzigingen slaan op wetsartikelen die intussen ook nog eens door de federale wetgever aangepast en in sommige gevallen zelfs afgeschaft zijn.

Problemen zijn er ook op het gebied van de communicatie. De belastingdienst die voor het Vlaams Gewest instaat voor de inning van de onroerende voorheffing, is weliswaar zo vriendelijk geweest bij het aanslagbiljet een foldertje te voegen, waarin uitgelegd wordt hoe de onroerende voorheffing berekend wordt en welke verminderingen men kan genieten. Maar of veel belastingplichtigen deze informatie zullen begrijpen, is nog zeer de vraag. Een serieuze voorkennis lijkt op zijn minst vereist te zijn.

Op zich is dat allemaal niet zo erg. Het Vlaams Parlement heeft zich immers sterk gemaakt dat de verminderingen van de onroerende voorheffing in het Vlaams Gewest zoveel mogelijk automatisch zullen worden toegekend. Maar dat wil in de praktijk niet zo best lukken.

In de praktijk zijn al verschillende gevallen gesignaleerd van belastingplichtigen die een aanslagbiljet gekregen hebben met een verkeerde berekening van de onroerende voorheffing.

In die gevallen is het uiteraard van het grootste belang dat men over voldoende informatie beschikt om het juiste bedrag van de belasting zelf te kunnen berekenen.

Rechtzetten.

Eenmaal dat achterhaald, is de vraag hoe de fout wordt rechtgezet. Bij de kersverse nieuwe belastingdienst voor Vlaanderen weet men de oorzaak van de fout onmiddellijk te vinden: “Een verkeerde koppeling in de computer”. En of dat dan niet automatisch kan worden rechtgezet ? Dat blijkt niet te kunnen. De belastingplichtige die tot vorig jaar altijd de juiste verminderingen van de onroerende voorheffing heeft genoten, moet nu – zo krijgt hij te horen – een kopie terugsturen van het aanslagbiljet, samen met een kopie van het biljet van vorig jaar en liefst daarbij nog een bewijsstuk waaruit blijkt dat men aan de verminderingsvoorwaarden voldoet. Kortom, hij moet bezwaar indienen. Pas na bestudering van dat bezwaar zal het euvel worden rechtgezet en zal het saldo worden teruggestort.

Want betalen moet je. Binnen de twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet.

Transparantie.

Binnen welke termijn moet het bezwaar worden ingediend ? Ook op dit gebied zijn er nieuwe procedureregels. De nieuwe bezwaartermijn bedraagt nog slechts drie maanden vanaf de datum van de verzending van het aanslagbiljet. Met dien verstande dat het verstrijken van de bezwaartermijn niet noodzakelijk nefast is als het probleem erin bestaat dat een bepaalde vermindering van de onroerende voorheffing niet is toegepast. Voor dat type van problemen kan men immers ook een ontheffing van ambtswege vragen. Daarvoor heeft men veel meer tijd : drie jaar te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar.

Voor andere problemen moet men rekening houden met de nieuwe, naar Belgische maatstaven ultra-korte bezwaartermijn van drie maanden.

Wat deze nieuwe bezwaartermijn betreft, is het overigens niet alleen voor de belastingplichtigen nog wennen. Ook de wetgever blijkt nog niet helemaal mee te zijn. Getuige daarvan de wet van 25 januari 1999 waarbij de verkeersbelasting op verschillende punten aangepast is (B.S. 19 februari 1999). Van die wet is onder meer ook gebruik gemaakt om de procedureregels voor alle voertuigen te uniformiseren. Eén van de nieuwe bepalingen handelt over de termijn waarover de belastingplichtige beschikt om bezwaar in te dienen tegen de verkeersbelasting.

Toen de wetgever deze nieuwe regeling inzake de verkeersbelasting goedkeurde, was hij tegelijk volop bezig met het bespreken van de wetsontwerpen inzake de globale hervorming van de procedure inzake inkomstenbelastingen, BTW enzovoort.

In het kader van die globale hervorming is een drastische beperking ingevoerd van de termijn waarover men beschikt om een inkomstenbelastingenbezwaar in te dienen. Voorheen had men daarvoor de tijd tot dertig april van het jaar dat volgt op het jaar waarin de belasting gevestigd is, zonder dat deze bezwaartermijn minder dan zes maanden mocht bedragen. In het kader van de nieuwe procedure heeft men nog slechts drie maanden.

In die omstandigheden zou men verwachten dat de wetgever de bezwaartermijn inzake verkeersbelasting ook zou beperken tot drie maanden. Maar niets daarvan. Alsof hij zich niet bewust was van hetgeen hij op het gebied van de algemene procedure aan het voorbereiden was, liet hij – wat de verkeersbelasting betreft – alles gewoon bij het oude. Met als gevolg dat men op het gebied van de verkeersbelasting nog steeds bezwaar kan indienen tot vier maanden na het verstrijken van het belastbaar tijdperk waarvoor de belasting verschuldigd is, zonder dat de bezwaartermijn minder dan zes maanden mag bedragen.

Voor de belastingplichtige is dat uiteraard een goede zaak. Want op die manier heeft hij inzake de verkeersbelasting meer tijd dan inzake de gewone inkomstenbelastingen, waar hij maar drie maanden heeft om bezwaar in te dienen. Maar het maakt het fiscaal stelsel er niet transparanter op.

jan van dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content