Op zoek naar evenwicht

Om hun economische opmars voort te zetten, moeten China, Brazilië en India op zoek naar de juiste balans. Ze moeten een goed evenwicht vinden tussen verbruik en investeringen, tussen binnen- en buitenlandse vraag.

Met zijn maximumsnelheid van 430 kilometer per uur voelt de magnetische zweeftrein van Sjanghai aan als een kermisattractie. Over een afstand van 30 kilometer tussen Longyang Road en de internationale luchthaven rijdt hij naast een snelweg. Het tempo waarin hij de auto’s achter zich laat, geeft overduidelijk aan hoe snel hij wel gaat.

De zweeftrein is een krachtig symbool van China’s drang naar modernisering, ook al werd de technologie ontwikkeld in het Groot-Brittannië van de jaren zestig en werd het tuig vervaardigd door het Duitse Siemens. Het spoor is geen geldmachine. Op een gemiddelde zomerse namiddag is de trein maar half gevuld, voornamelijk met toeristen die de trip voor de kick maken. De trein is niet handig, want de tickets zijn te duur en de aankomstplaats ligt een eind weg van de financiële wijk en de beste hotels.

Wie het Chinese economisch wonder met een zekere scepsis bekijkt, ziet in de shuttle een voorbeeld van hoe slecht de staatsgeleide banken kapitaal toewijzen. De grote infrastructuurprojecten worden tegen gunstige voorwaarden gefinancierd, maar de intresten op bankdeposito’s worden geplafonneerd.

De Chinese leiders beseffen dat ze niet onbeperkt de machines en de knowhow van de rijkere landen kunnen blijven kopiëren. Hoe welvarender een land wordt, hoe dichter zijn technologie de best practice benadert en hoe minder mensen overblijven in activiteiten met een lage productiviteit, zoals de landbouw.

China krijgt het moeilijker om te groeien naarmate het rijker wordt. Hetzelfde geldt voor India en Brazilië. Die drie opkomende markten moeten een manier vinden om de inflatie te vermijden. Ze moeten een goed evenwicht bereiken tussen verbruik en investeringen, tussen binnen- en buitenlandse vraag.

China’s afhankelijkheid van de export en van investeringen die de exportsectoren ondersteunen, heeft haar grens bereikt. Het land moet de balans doen overhellen naar de binnenlandse vraag. Daarvoor moet kapitaal afgeleid worden naar kleinere ondernemingen die de consument bedienen.

Spiegelbeeld

Brazilië is bijna het spiegelbeeld van China. De hoge intrestvoeten ontmoedigen investeringen die het land nodig heeft om zijn povere productiviteitsscore te verbeteren. Het moet er ook voor zorgen dat de sterke munt, eigen aan een boomende grondstoffensector, de industriële basis niet overmatig versmalt. Ook India is gevoelig voor oververhitting. Bovendien gaat het land gebukt onder een tekort op de lopende rekening, al ligt de productiviteit er dichter bij die van China dankzij de hoge investeringsgraad.

Groeivertragingen zijn eigenlijk vertragingen van de productiviteitsgroei. Als onderbenutte dorpelingen verschoven worden naar jobs in stedelijke fabrieken en kantoren die uitgerust zijn met geïmporteerde machines, dan neemt de productiviteit toe. Maar naarmate die plattelandsbuffer wegebt, verdwijnt ook dat voordeel.

Onderzoek toont aan dat economieën zoals die van China, met een onder-gewaardeerde munt en een laag privébestedingsniveau, meer kans maken om een vertraging van de groei mee te maken. De vraag is nu of China daaraan een mouw kan passen door zijn groeimodel te veranderen.

Overjaars model

Het Chinese exportgerichte groeimodel kende ook succes in andere delen van Azië. Om daaraan tegemoet te komen, heeft China zijn enorme voorraad goedkope arbeidskrachten aangesproken en dat aangevuld met een snel groeiende voorraad kapitaalgoederen. Die werden voor een groot deel ingevoerd, maar betaald met de eigen spaarcenten. Wegens dat kapitaalintensieve groeimodel hebben de consumptiebestedingen een ongewoon laag aandeel in het bbp, in 2010 viel het terug tot amper 34 procent. Dat maakt de afhankelijkheid van de export er alleen maar groter op.

Bovendien versterkt de financiële structuur van China dat model. De kapitaalstromen over de grenzen heen worden zwaar bewaakt. China heeft de stijging van zijn munt getemperd en zijn export concurrentieel gehouden door enorme hoeveelheden dollars en andere munten aan te kopen en zo een deviezenreserve van 3,2 biljoen dollar op te bouwen die in 2010 goed was voor 54 procent van het Chinese bbp.

Het banksysteem wordt nauwkeurig gemanaged door de staat. Buitenlandse banken vertegenwoordigen nauwelijks 2 procent van de totale bankactiva. De liquiditeiten die gecreëerd werden om de yuan laag te houden, worden opgeslorpt door de Chinese banken te verplichten laagrentende obligaties te kopen of meer cash in hun reserves aan te houden. De intresten worden vastgelegd in het voordeel van staatsondernemingen, maar bezorgen de huishoudens slechts een povere vergoeding. Consumentenkrediet is nog altijd schaars.

Dat is ook de oorzaak van spanningen. De Amerikanen klagen erover dat het wisselkoersbeleid van China de exporteurs van het land op oneerlijke wijze subsidieert ten koste van zijn eigen arbeidskrachten. De exportgeleide strategie begint aan kracht te verliezen. Inwijkelingen uit het platteland die aan het werk gezet worden aan machines die de buitenlandse klanten van China bedienen, zijn moeilijker te vinden.

China moet zijn interne markt ontwikkelen. Het moet overschakelen van de ongebreidelde bouw van fabrieken, havens en andere vaste activa naar een verfijnde toewijzing van kapitaal en arbeid die ook de kleine dienstverlenende bedrijven laten floreren. Dat wordt gemakkelijker als rond 2015 de actieve bevolking begint te krimpen. De spaarquote van de huishoudens neemt dan af. Landen met minder verdieners en een groter aandeel van personen ten laste zijn geneigd om meer uit te geven.

‘Hollandse ziekte’

In Brazilië heeft een reeks monetaire en fiscale hervormingen in de jaren negentig de inflatie ingetoomd en de terugval van het relatieve inkomen een halt toegeroepen. Het Braziliaans inkomen per hoofd van de bevolking ligt nu boven een vijfde van het Amerikaanse niveau. De economie vertoont tekortkomingen die het spiegelbeeld zijn van de Chinese zwakke plekken. Met 19 procent van het bbp liggen de investeringen een heel eind beneden die van China en erg laag naar de normen van de rijke wereld. Dat is een van de redenen waarom de productiviteit zo zwak is, al heeft dat ook te maken met Braziliës bedroevende onderwijssysteem en aftandse infrastructuur.

De zwakke investeringen weerspiegelen een lage binnenlandse spaarquote. Brazilië heeft nog steeds een tekort op de lopende rekening. De afhankelijkheid van buitenlands kapitaal maakt het kwetsbaar voor crisissen van de betalingsbalans, ook al heeft het een deviezenreserve van 344 miljard dollar opgebouwd. De netto buitenlandse verplichtingen bedragen 700 miljard dollar

De Braziliaanse economie vertoont twee sterke punten. De bevolking op arbeidsleeftijd neemt snel toe en het land heeft een overvloed aan natuurlijke rijkdommen net nu de opkomende markten industrialiseren tegen een tempo zonder weerga. Brazilië wedijvert met Australië om de titel van ‘s werelds grootste exporteur van ijzererts, waarvan het grootste deel trouwens richting China gaat. De massaal aanwezige landbouwgronden zijn bijzonder vruchtbaar dankzij de overvloed aan zon en zoet water. En onder de zoutlagen voor de zuidoostkust ligt een reserve van minstens 13 miljard vaten olie.

De grondstoffenboom en de olievondsten hebben Brazilië bevrijd van zijn traditionele betalingsbalansperikelen. De deviezen stromen binnen, aangelokt door de hoge intresten in Brazilië en de verwachte inkomsten eenmaal de olie begint te vloeien. Maar dat schept een nieuw probleem: een sterke munt die de exporteurs schaadt.

De geijkte remedie voor dat soort van ‘Hollandse ziekte’ is ofwel de productiviteit verhogen ofwel de kosten verlagen in de sectoren die niet genieten van de grondstoffenboom. Er zijn nog heel wat mogelijkheden voor een verdere verlaging van de Brazil cost – plaatselijk jargon voor een reeks handicaps, waaronder krakkemikkige wegen, hoge intresten, heffingen op arbeidsplaatsen, taksen en bureaucratie.

Brazilië hoopt dat de olievelden zodanig geëxploiteerd worden dat ze andere industrieën ondersteunen in plaats van ze schade te berokkenen. De regering staat erop dat Petrobras, de door de overheid gecontroleerde oliereus, het grootste deel van zijn bevoorrading uit Brazilië betrekt.

Brazilië en China moeten elk een eigen soort overgang tot stand brengen, willen ze hun ontwikkeling ondersteunen. Brazilië moet meer sparen en investeren, China moet meer verbruiken. Brazilië beschikt over veel natuurlijke rijkdommen, China snakt ernaar. Brazilië heeft een tekort aan goede wegen en spoorwegen, in China trekken die te weinig trafiek aan. Brazilië is jong, China veroudert.

India’s hobbelige parcours

De uitdagingen waar India voor staat, zijn een mengeling van die van Brazilië en China. Net als China kende India een groei die met 8 procent boven de norm van de ontluikende markten uitsteeg. Normaal moet het nog beter kunnen. Alles bij elkaar is India armer dan China en maakt het dus meer kans om de inhaalbeweging te maken. De investeringen liggen op een gezond peil van 38 procent van het bbp en heel wat van die investeringen komen uit de eigen zak van de bedrijven. De meeste ondernemingen kunnen niet rekenen op externe financiering, al kunnen reusachtige Indiase conglomeraten als Tata wel de internationale kapitaalmarkten aanspreken.

Net als Brazilië heeft India dringend nood aan betere wegen. Het is een jong land, maar veel Indiërs zijn slecht of helemaal niet opgeleid. Ondoorgrondelijke wetten staan de goede werking van de arbeidsmarkt in de weg. Corruptie werpt een smet op de infrastructuurprojecten. De economie neigt tot oververhitting en gaat gebukt onder een tekort op de lopende rekening.

Dat alles brengt een aantal diepere zwakheden van de opkomende markten aan het licht. In het verleden hebben die hun interne vraag niet al te best gemanaged. Door te vertrouwen op de export hebben ze tegelijk kunnen groeien en sparen. Nu de economieën van de rijke wereld nog met moeite vooruitkomen, wordt dat moeilijker en dat doet weer het soort kwalen opdoemen dat in het verleden al leidde tot crisissen in de opkomende markten: overdreven overheidsbestedingen, een snelle aanwas van het krediet en de inflatie. De vrees voor nog meer moeilijkheden heeft ertoe geleid dat Brazilië en India niet haastig waren om te verhinderen dat de plaatselijke inflatoire druk opliep. China slaagde in zijn eerste grote test om de vraag van de rijke wereld op te vangen toen het in 2009 het bankkrediet met een verbazingwekkend derde uitbreidde.

China mag dan wel over de stevigere economie beschikken, Brazilië en India kunnen waarschijnlijk beter overweg met de sociale mobiliteit die bij landen in volle ontwikkeling hoort. De opkomende reuzen moeten alle drie hard werken om de inkomensval te ontwijken. Hun recente economische prestaties zijn goed, maar de ervaring wijst uit dat hun ook tegenslagen te wachten staan.

Terwijl de rijke wereld van de ene crisis naar de andere strompelt, wordt de welvaartskloof snel smaller. De aanspraak van de Verenigde Staten op economisch leiderschap lijkt almaar brozer en een van hun langdurige privileges – dat ze ‘s werelds belangrijkste reservemunt hebben – wordt alvast bedreigd.

THE ECONOMIST

China, Brazilië en India moeten een goed evenwicht bereiken tussen verbruik en investeringen, tussen binnen- en buitenlandse vraag.

De Braziliaanse economie vertoont tekortkomingen die het spiegelbeeld zijn van de Chinese zwakke plekken.

China beschikt over de stevigste economie, maar Brazilië en India kunnen waarschijnlijk beter overweg met de sociale mobiliteit die bij landen in volle ontwikkeling hoort.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content