Op zoek naar correct egoïsme

De keizer van de managementgoeroes “Noem me liever sociaal filosoof” erkent de grenzen van het kapitalisme én zoekt een levensdoel. “De nieuwe renaissance zal de economische priesters van de troon werpen.” Op de thee bij Charles Handy.

Harrogate (Groot-Brittannië).

“Houd toch op met het lezen van zoveel managementboeken. Ze trekken een mistgordijn op van taartdiagrammen en tabellen om te verdoezelen dat ze niets te vertellen hebben. Managers zouden beter Shakespeare en Ibsen lezen. Dan leren ze tenminste iets over de wereld buiten de bedrijfsmuren. Dat is nu juist het domein waarin ze vaak tekortschieten. Op de business schools leren ze het evenmin. Die binden ooglappen voor. Ze kijken enkel naar binnen, terwijl de meeste topmanagers dringend voeling met de buitenwereld nodig hebben.”

Charles Handy kijkt me geamuseerd aan. Zijn grijze, expressief gebeitelde hoofd met die eeuwige sfinxmonkel, een Griekse wijsgeer waardig, geniet van mijn verbazing. De lucide Socrates ruimt even plaats voor een schelmse Diogenes. Uit de mond van de levende legende, die door alle gezaghebbende bladen tot de top-3 van de managementgoeroes gerekend wordt, klinkt zo’n uitlating als een provocatie. “Noem me alsjeblief geen goeroe, houd het maar op sociaal filosoof”, wijst hij me vaderlijk terecht. Ondertussen pronkt hij toch maar als enige Europeaan op het voor de rest met Amerikanen gevulde podium. “Omdat geen enkele andere Europeaan rondhost in het cabaret van het lezingencircuit. Maar goed, daar kap ik nu mee.”

Nieuwe renaissance

De dag na ons interview ontmoet ik hem opnieuw, meteen na zijn lezing op de National Conference van het Britse Institute of Personnel and Development (IPD), de jaarlijkse apotheose in de Europese congreswereld. Enthousiast vraag ik hem of hij binnenkort naar congrescentra op het vasteland afzakt, maar hij bevestigt dat dit zijn laatste optreden was. Ook het boek dat zopas verscheen, The Hungry Spirit, kondigt hij aan als zijn laatste businesswerk. “Voortaan wil ik wel nog lezingen houden en boeken schrijven, maar dan over kunst, poëzie en vooral over theater en reizen”, vertrouwt de 65-jarige Handy me toe.

In zijn royale suite in The Majestic, een prestigieuse Victoriaanse bonbonièrre in het schilderachtige Noord-Engelse kuuroord Harrogate en het schuiloord van Handy net voor zijn IPD-lezing, maak ik kennis met het Ierse buitenbeentje onder de managementtheoretici. Vergeleken met de hectische, nerveus stemmende werken van zijn confraters à la Tom Peters en Michael Porter, vormen Handy’s boeken een oase van rust en bedachtzaamheid. Dat geldt zeker voor het serene The Hungry Spirit, waarin hij niet alleen nagaat in welk bedje het hedendaagse kapitalisme ziek is, maar er ook een therapie tegenover stelt. Zijn diagnose slaat zowel op de maatschappij, de staat, de ondernemingen als het individu.

“We staan op de drempel van een nieuwe renaissance”, meent Handy. “De historische renaissance maakte komaf met de alleenheerschappij van de godsdienst en introduceerde het humanisme. De huidige renaissance zal de economische priesters van de troon werpen. Momenteel wordt alles gemeten volgens economische maatstaven. Ook scholen en ziekenhuizen worden geëvalueerd volgens economische principes. Je eigen leven beschouw je als een business. Zelfs George Soros, die miljarden verdiende door het speculeren op de geldmarkten, is bezorgd over de dictatuur van het economische.”

In de met bordeaux fluweel gedrapeerde sofa nipt hij zuinig aan zijn thee. Hij laat de impact van zijn woorden graag bezinken. Het lijkt wel of de vos de passie preekt. Vaak wordt Handy immers beschouwd als één van de voornaamste promotoren van de efficiënte maatschappij met haar flexibele arbeidskrachten, van wie velen freelance werken. In zijn vroegere boeken, met als bouquet de megaseller The Age of Unreason uit 1989, bewierookt hij onder meer de klaverbladorganisatie. Op het eerste blad opereren de schaarse vaste medewerkers, op het tweede de professionele contractanten, op het derde de klapstoelmedewerkers (zoals interimarissen) en op het vierde de klanten (bijvoorbeeld bij het ontwerp). Ook het woord portfolio- of portefeuillewerkers stamt van Handy. Ze managen hun leven en carrière, die bestaat uit opeenvolgende jobs. De levenslange baan verdwijnt.

De tienjarenbaan

In The Empty Raincoat, een nog eclatanter succesboek uit 1994, beaamt Handy zijn denkwijze, maar piekert ook. Hij merkt dat lang niet iedereen mee is op de hogesnelheidstrein die ons tumultueus de nieuwe kennismaatschappij binnenloodst. De grote groep die achterblijft, doet hem vraagtekens plaatsen bij het kapitalisme. In het laatste deel van dat boek trekt hij zelfs op zoek naar de zin van het leven. Precies die kritiek op de calculerende maatschappij, de hardvochtige consequenties van het niet omzwachtelde kapitalisme en de zoektocht naar een levensdoel eisen een prominente plaats op in The Hungry Spirit, dat bij de publicatie in de VS binnenkort misschien nog een andere titel meekrijgt.

Kortom, zalft Handy nu de wonden die hij vroeger zelf geslagen heeft ? Hij zet zijn kop thee neer, geluidloos, met vaste hand. “Toen de eerste tekenen van de nieuwe organisatievormen zichtbaar werden, reageerden velen angstig. Ik heb een taal gegeven aan het nieuwe dat hen overviel. Velen lachten trouwens met me. Ze dachten dat ik science fiction schreef. Dat is het lot geweest van al mijn boeken. De ideeën die erin voorkomen, komen pas 10 tot 15 jaar later tot uiting. Met dit werk zal dat niet anders zijn.”

In zijn pleidooi à decharge verzwijgt hij dat hij nu zelfs weer de vaste baan in eer herstelt of op zijn minst een flink eind in die richting wandelt. “De klassieke job voor het leven acht ik niet meer haalbaar, maar een vlugge opeenvolging doet niemand goed, ook het bedrijf niet”, licht hij zijn frappante bijsturing toe. “De overal gewenste bollebozen vinden hun weg wel als freelance professional. Ze zijn gegeerd om hun vaardigheid of kennis. Zij bouwen wel een portefeuillecarrière uit. De meeste anderen hebben evenwel een langer engagement nodig. Ze moeten een bepaalde periode werkzekerheid krijgen. Anders kijken ze voortdurend over hun schouders, bang om morgen aan de deur gezet te worden en speurend naar een andere opportuniteit. Dat is menselijk niet wenselijk, maar ook een bedrijf heeft geen baat bij een duiventil. Enkele ernstige onderzoeken wijzen aan dat trouw en zekerheid de motivatie zeker geen schade berokkenen. Zonder die eigenschappen kan je moeilijk een bedrijfscultuur en betrokkenheid oogsten. Daarom stel ik de tienjarenbaan voor. Na ongeveer acht jaar moet de medewerker te horen krijgen of hij een volgende periode in dienst kan blijven. Als dat niet zo is, moet hij steun vinden om naar een andere job uit te zien.”

Jobmutualiteiten

In de strijd tegen de werkloosheid is de tienjarenbaan een pleister op een houten been. “Maak je geen illusies, de bedrijven zullen de werkloosheid niet oplossen. Dat mogen ze ook niet”, vermaant Handy. “Wie internationaal competitief wil zijn, moet efficiënt en effectief werken. Ook al zijn er onvoldoende banen, toch is er nog werk zat. Denk maar aan onderwijs, ziekenzorg en allerhande dienstverlening en infrastructuurwerken.

Handy ziet ook heil in jobmutualiteiten : “Dit zijn arbeidsbemiddelaars die min of meer werken als interimkantoren. Ze sturen de werknemers, die ook lid zijn van de jobmutualiteit, naar de opdrachten en tussendoor zorgen ze ook voor opleiding en coaching. Uiteraard zal er wetgevend werk nodig zijn om zulke mutualiteiten te kunnen oprichten. Misschien ligt hier wel een nieuwe taak voor de vakbonden. Jammer genoeg zitten zij opgesloten in hun conservatieve rol als beschermer van de gewone werknemers. Vakbonden zijn niet meegeëvolueerd met de sociaal-economische realiteit.”

Aan dat verwijt werden we meteen na het interview herinnerd. Toen bleek dat de Belgische regering haar belofte ingeslikt had om de werknemersparticipatie in duidelijke, wettelijke banen te leiden. Vooral de ministers Smet, Vande Lanotte en Di Rupo zouden dwars gelegen hebben als spreekbuis voor de vakbonden. “Vakbonden leven nog in het oude conflictmodel tussen arbeid en kapitaal. Dat staat de noodzakelijke sociale vernieuwing in de weg,” zucht Handy.

Zelf loopt hij warm voor het pragmatische New Labour van Tony Blair. “Het boek was al geschreven toen die verkozen werd. Ik zie het als een signaal dat het misschien geen 15 jaar zal duren vooraleer het huidige harde kapitalisme de sociale en humane correctie zal krijgen die ik bepleit.” De volgende vraag is hij voor : “Maar ik ben geen lid van de partij. Ik blijf politiek onafhankelijk.”

Investeerders in plaats van aandeelhouders

De werknemersparticipatie krijgt veel aandacht van Handy, al plaatst hij ze in een ruimere context. “Het concept van de onderneming als eigendom van de aandeelhouders is voorbijgestreefd,” oordeelt hij. “In essentie bestaat een bedrijf uit een verzameling van mensen. Dat wordt in de kennismaatschappij alsmaar duidelijker. Over een modern bedrijf kan je dan ook beter denken als een gemeenschap en niet als een collectie van machines. Meer dan vroeger komt het erop aan te kunnen omgaan met mensen. Daarom ook beweer ik dat je van een toneelstuk als Othello meer opsteekt dan van de meeste managementboeken.”

Handy verlegt het zwaartepunt van de shareholders naar de stakeholders, van de aandeelhouders naar de belanghebbenden (met ook de medewerkers, de klanten, de leveranciers en de omgeving). Voor de aandeelhouders reserveert hij een rol als investeerders. “Uiteraard moeten ze een stem hebben en blijft het belangrijk dat ze vergoed worden voor hun investering, maar ook de andere belanghebbenden moeten stemrecht hebben. Het wordt gewoon onhoudbaar dat de aandeelhouders altijd hun zin doorvoeren. Verstandige investeerders zullen het bedrijf in handen laten van de capabele belanghebbenden. Misschien krijgt de kortetermijnwinst dan een deuk, maar de langetermijnvooruitzichten gedijen er goed bij.”

“Met meer macht aan de belanghebbenden kunnen bedrijven zich ook loswurmen uit de wurggreep van de pensioenfondsen. Deze zoeken enkel cash cows. Daarom keren Britse en Amerikaanse bedrijven een hoger dividend uit dan Japanse en Europese. We hebben andere bedrijven nodig, met een visie beyond the bottom line.”

Zulke bedrijven blijven meerwaarde toevoegen én blijven bestaan. Als voorbeeld geeft Handy zijn eerste werkgever, Shell. “Toen Shell zijn eeuwfeest vierde, zocht het leeftijdgenoten om het feest luister bij te zetten. Het vond dertig ondernemingen in de hele wereld. De oudste was het Zweedse Sora, dat al in de middeleeuwen bestond. Arie de Geus van Shell noemt zulke ondernemingen rivierbedrijven. Ze evolueren mee met hun tijd, worden niet noodzakelijk groter, maar wel beter. De andere zijn als een plas of hooguit een poel. Ze verdampen in de warmte.”

Fatsoenlijk egoïsme

Zoals ondernemingen op zoek moeten gaan naar meer dan winstzucht, mogen individuen zich niet in de val laten lokken door de honingpotten van het kapitalisme. “Zonder geld voelen de meesten zich impotent.” Weer die milde monkel. “Mijn dochter zei me eens : tot ik tien was, dacht ik dat je de man was die ‘s zondags kwam lunchen. Ik ben zelf in die val getrapt. Het heeft lang geduurd voor ik ontdekte dat ik uit het bedrijfsleven wilde stappen. Daarna heeft het alweer lang geduurd voor ik doorhad dat ik mijn levenszin evenmin zou vinden als professor. Ik wilde me volledig toespitsen op het schrijven, maar het kostte moed om die stap te zetten.”

Handy bakent drie levensfasen af. In de eerste periode moet je je plaats verwerven in de maatschappij, in de tweede moet je je kunnen verwezenlijken doorheen je werk. Je kweekt zelfvertrouwen met je prestaties. “Op zich is daar niets mis mee. Je mag je alleen niet laten meeslepen door dat succes. Je moet weten wanneer het genoeg is. Maar de meesten reageren zoals John Rockefeller. Gevraagd wat genoeg betekende, antwoordde hij : nog eentje meer. Zo iemand bereikt nooit de derde fase van de zelfexpressie. Dan pas ben je jezelf.”

Dat klinkt mooi, maar de meesten kunnen het zich financieel niet veroorloven. “Daar spreekt Rockefeller weer”, riposteert Handy. “Toegegeven, velen zullen financieel niet uit het slop geraken. Zolang dat niet kan, richt ik me tot de lezers van mijn boeken. Zij kunnen zich dat doorgaans wel veroorloven en moeten dan maar de maatschappij zo herkneden, dat ook de anderen in aanmerking komen.”

Tot die stap wil Handy, paradoxaal genoeg, aanporren met proper selfishness, zeg maar fatsoenlijk egoïsme of verlichte baatzucht. “Investeer in jezelf. Eens je voldoende zelfvertrouwen én zelfachting hebt, zoek je doelen die het egoïsme overstijgen en de maatschappij ten goede komen.” Het klinkt als christelijke naastenliefde. Handy wijst die vergelijking echter van de hand : “Die moraal zegt : houd van je buur als van jezelf. Het is erg sneu voor die buur als je geen hoge dunk hebt van jezelf. Je vindt maar een levenszin die jezelf overstijgt als je jezelf best kan pruimen.”

Dat klinkt zacht. “Maar het biedt net dat grote verschil waar vele bedrijven tevergeefs naar zoeken, de passie. En het bestaat. Kijk naar de vele medewerkers van een vrijwilligersorganisatie als Oxfam. Sommigen zeggen eerst een riant betaalde baan vaarwel. Mensen hebben honger voor iets dat het materiële overstijgt.”

Tussen Rijn en Thames

Horen we dan een echo van Adam Smiths onwankelbare geloof dat ondernemersegoïsme uiteindelijk baat brengt aan de hele maatschappij ? “Ik verkies Joseph Schumpeter“, pareert Handy. “Uiteraard mag je de efficiëntie van Smith niet verwaarlozen, maar je kan geen duiten blijven klieven. Er moet ruimte overblijven om te investeren. Dat geldt ook voor mensen : je hebt tijd nodig om te kunnen nadenken, tijd om in jezelf te investeren. Schumpeter herinnert ons daaraan.”

Bovendien is het toch maar de vraag of de weelde van Smith wel voldoende verspreid zal worden. “Wat baat een enorme groei als hij leidt tot een 20-80-maatschappij, waar een minderheid zowat alles naar zich toeharkt ?” De wereldverbeteraar stapt op zijn krat. Handy wuift die kritiek weg : “Zelfs als grove ongelijkheid je koude kleren niet raakt, kom je er om je eigen bestwil tegen in opstand. Tegen wanverhoudingen ontstaat immers vroeg of laat protest. En de vraag is maar of de democratie een enorme protestgolf overleeft.”

“Begrijp me niet verkeerd, ik geloof in de vrije markt en koester geen nostalgie naar één of andere verloren gewaande sociale orde. Ik ken geen beter economisch systeem dan het kapitalisme, maar we mogen niet al zijn consequenties voor lief nemen.” Handy pleit voor een fatsoenlijk kapitalisme, maar de hamvraag dringt zich op of het kapitalisme zich dat wel kan veroorloven. Ondermijn je het kapitalisme als je de hebzucht eruit haalt ? Handy laat een stilte vallen. “We moeten het hoe dan ook proberen. Het huidige harde kapitalisme heeft een bijsturing nodig. Neen, het Rijnlandmodel is niet de oplossing. Dat is te rigide en verwart de sociale zaak met het verdedigen van gevestigde belangen. Ik zoek veeleer in de ruimte tussen het Rijnland- en het Angelsaksische model.” Tony Blair blijft dan toch in de buurt.

LUC DE DECKER

CHARLES HANDY Het concept van de onderneming als eigendom van de aandeelhouders is voorbijgestreefd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content