Waarom Oostenrijk een sociaal-economisch laboratorium is

SEBASTIAN KURZ De regering-Kurz II verschuilt zich achter het principe dat het om een legislatuur van vijf jaar gaat.
Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

Een coalitie van rechtse conservatieven en groenen, die gaat voor een ecologische fiscaliteit én lagere belastingen voor werknemers en bedrijven. Oostenrijk doet het. Het is een benchmark voor andere landen uit de Europese Unie, op voorwaarde dat de overheidsfinanciën gezond zijn.

Eten en drinken voor beide partijen, eerder dan een klassiek compromis”, luidde de conclusie van de waarnemers toen werd bekendgemaakt dat de conservatieve christendemocraten van Sebastian Kurz (ÖVP) en de Grünen van Werner Kogler een akkoord hadden bereikt om Oostenrijk de komende vijf jaar te besturen.

De Alpenrepubliek werd tussen eind 2017 en 2019 geregeerd door de ÖVP en de radicaal-rechtse FPÖ, maar een video waarin FPÖ-kopstuk Heinz-Christian Strache omkoopbaar bleek door Russische oligarchen maakte een einde aan de coalitie. Vervroegde verkiezingen leidden tot een overwinning van de aftredende kanselier Kurz (37,5%) en de groenen (13,9%). Een atypische conservatief-groene coalitie kon in de steigers worden gezet. Daarin kunnen de twee partijen hun accenten leggen. Belastingverlagingen en een streng migratiebeleid voor de ÖVP, een vergroening van de economie via investeringen, meer openbaar vervoer en een ecologische belastinghervorming voor de Grünen. Tegen 2040 wil Oostenrijk klimaatneutraal zijn.

Het verschil tussen België en de Alpenrepubliek is dat Oostenrijk de voorbije jaren zijn overheidsfinanciën duurzaam heeft gesaneerd.

Een groene taxshift

Uit het Oostenrijkse regeerakkoord blijkt dat de ÖVP het meeste heeft binnengehaald. De belastingverlaging voor de rechterzijde komt snel – dit jaar al. De personenbelasting wordt hervormd. Het tarief van 25 procent gaat naar 20 procent, dat van 35 naar 30 procent en dat van 42 naar 40 procent. Tegelijk worden bedrijven ertoe aangezet hun werknemers te laten delen in de winst. De vennootschapsbelasting daalt van 25 naar 21 procent. Dividenden die voortkomen uit milieuvriendelijke activiteiten zullen niet langer worden belast tegen de roerende voorheffing van 27,5 procent. Een nieuwe vermogensbelasting, zoals de groenen hebben bepleit, komt er niet.

Voor de groene omslag is het wachten tot 2022, tot een taskforce een lijst van concrete maatregelen heeft opgesteld om de CO2-uitstoot te verminderen. Nu staat alleen vast dat de verkeersbelasting, het wegenvignet en de belasting op vliegtuigtickets worden vergroend. Minder milieubelastende verplaatsingen zullen minder zwaar worden aangepakt. In 2030 moet alle stroom uit hernieuwbare energie komen. In 2035 zal geen sprake meer zijn van verwarming op steenkool of stookolie. Enkele afspraken over de vergroening van de fiscaliteit blijven vaag. Er is sprake van een CO2-taks, maar het is niet duidelijk hoe hoog die zal zijn.

Het Oostenrijkse regeerakkoord is een doorslag van enkele aanbevelingen die de Europese Commissie vorig jaar maakte. Ze bepleitte een taxshift die de lasten op arbeid verder verlaagt en compenseert door een verhoging van de milieu- en energiebelastingen. “Dat zal de groei ondersteunen”, aldus de Commissie. Die boodschap heeft Wenen begrepen.

Het prijskaartje

De rest van Europa volgt het Oostenrijkse experiment met aandacht. Duitsland pleit er bijvoorbeeld meer en meer voor een coalitie van de christendemocraten van CDU/CSU en de groenen te vormen. Kan Oostenrijk een laboratorium worden voor andere landen van de Europese Unie? Daarvoor moet één belangrijke voorwaarde vervuld zijn: een economische omslag met conservatief-liberale en groene accenten is slechts mogelijk als er voldoende budgettaire marge is.

Na de bekendmaking van het regeerakkoord rezen al snel vragen over het prijskaartje. Oostenrijkse economen betwijfelen of het wel goed berekend is. Tal van extra uitgaven blijken niet gefinancierd of het is onduidelijk waar de regering het geld zal halen. De regering-Kurz II verschuilt zich achter het principe dat het om een legislatuur van vijf jaar gaat. Er is dus nog tijd om de impact op de publieke financiën vast te leggen. Maar het is al duidelijk dat het conservatief-groene regeerakkoord een gat dreigt te slaan in de begroting. “Men kan er niet van uitgaan dat het huidige begrotingsoverschot behouden blijft”, zegt Margit Schratzensteller van het Österreichischen Institut für Wirtschaftforschung (WIFO). Volgens haar kosten de belastingverlagingen voor personen en bedrijven samen 5,7 miljard euro. Aan de extra investeringen in openbaar vervoer hangt een prijskaartje van 2 miljard euro. “De dalende rentevoeten, een aantal al afgesproken besparingen in de overheidsuitgaven en de lagere uitgaven voor onder meer werkloosheid door de economische groei moeten tussen 2 en 2,3 miljard euro opleveren. Dat is niet genoeg om een begroting in evenwicht te garanderen.”

Waarom Oostenrijk een sociaal-economisch laboratorium is

In een periode dat de Europese Commissie minder streng toeziet, is dat geen onoverkomelijk probleem. Kurz anticipeert daarop. Het 300 bladzijden tellende regeerakkoord laat de deur open om het begrotingsevenwicht te laten vallen “afhankelijk van de conjunctuur en andere uitdagingen”.

Oostenrijk boekte vorig jaar een begrotingsoverschot van 0,5 procent van het bbp. Kiezen voor een tekort van bijvoorbeeld 1 procent van het bbp betekent dat de regering-Kurz liefst 5,8 miljard euro extra uitgaven of belastingverlagingen kan realiseren. Een tekort zou de staatsschuld opnieuw omhoog duwen, maar met een publieke schuld van 70 procent van het bbp behoort Oostenrijk tot de betere leerlingen van de eurozone.

Geslaagde sanering

België kan daar alleen maar van dromen. De staatsschuld blijft flirten met de grens van 100 procent en het begrotingstekort loopt op van 1,6 procent van het bbp in 2019 tot 2,1 procent dit jaar (zie tabel Oostenrijk versus België).

Het verschil tussen België en de Alpenrepubliek is dat Oostenrijk de voorbije jaren zijn overheidsfinanciën duurzaam heeft gesaneerd. Nochtans zaten beide landen in 2014 in hetzelfde schuitje. Het Belgische begrotingstekort bedroeg 3,1 procent van het bbp, het Oostenrijkse rond 3 procent.

De regeringen in Wenen kregen de overheidsfinanciën de voorbije jaren op het spoor door de uitgaven te beperken. Daarnaast kozen ze voor een taxshift die de lasten op arbeid verlaagde. Die werd gefinancierd door inkomsten uit fraudebestrijding. Ook een gericht tewerkstellingsbeleid werpt zijn vruchten af. De vorige regering met de ÖVP en de FPÖ voerde de Familienbonus in, een fiscaal voordeel voor gezinnen met kinderen waarvan beide ouders werken, dat kon oplopen tot 1500 euro per kind per jaar. Dat, gekoppeld aan de uitbouw van de kinderopvang, moest vrouwen ertoe aanzetten een baan te zoeken. Het gevolg: in 2018 had 71,4 procent van de Oostenrijkse vrouwen een baan. Dat is een record, al werkt meer dan de helft deeltijds. De werkzaamheidsgraad van 76,2 procent ligt ook een stuk hoger dan in België (70,8%). Het gevolg van die beleidsmix was dat de Oostenrijkse economie in de periode 2016-2018 een erg goede prestatie neerzette, met een reële bbp-groei van respectievelijk 2,1, 2,6 en 2,7 procent. Volgens Bank Austria komt aan die economische boom een einde. Vorig jaar beperkte de groei zich tot 1,5 procent en dit jaar zou die amper boven 1 procent uitkomen. Al werd die analyse gemaakt voor het jongste regeerakkoord bekend was.

Het Oostenrijkse regeerakkoord is een doorslag van enkele aanbevelingen die de Europese Commissie vorig jaar maakte.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content