“Ook een ondernemer kickt op inspiratie”

Een havenpatroon en een maritiem schrijver hebben mekaar wat op te biechten. Eddy Bruyninckx en Bart Plouvier zijn van dezelfde jaargang, de ene werkte kort, de andere lang aan de dokken, de zee is een gezamenlijke liefde. De baas en de rebel kijken naar mekaars vak, het leven, de wereld en de cultuur.

De sfeer zit er meteen in. Bart Plouvier, schrijver: “Eddy Bruyninckx en ik zijn van 1951, onze muziekkeuzes stemmen overeen, en hij en ik hebben aan de dokken gewerkt.” Eddy Bruyninckx, directeur-generaal van Havenbedrijf Antwerpen: “Oei, goede start.” Plouvier: “Mijn overgrootmoeder was een Plouvier uit de binnenvaart, mijn echte naam is Van Schaeren, ik kom uit de buurt Noord-Antwerpen.” Eddy Bruyninckx: “Ik ben van de Antwerpse polders.” Plouvier en Bruyninckx kicken op Ferre Grignard, de felle bard uit hun tienerjaren.

BART PLOUVIER. “Vandaag heb ik een los contact met de Antwerpse haven. Eind jaren zestig en begin jaren zeventig was ik dokwerker. Ik verdiende aan de dokken op een dag de huur van mijn krotje, ik betaalde 1000 frank en met één shift trok ik 997 frank. In 1972 ben ik gestopt en in 1980 beginnen varen op de zeesleepboten van de URS. De verhalen van mijn vader hebben mij gevormd. In zijn jongensjaren speelde hij op de plattewagens van de naties aan het Sint-Jansplein. Met mijn vader wandelde ik over de Scheldeterrassen voor de Congoboten. Mijn enorme verzameling postkaarten over de Red Star Line heb ik verkocht. Ik begon te schrijven aan boord van de sleepboten.”

EDDY BRUYNINCKX (HAVENBEDRIJF ANTWERPEN). “Tussen mijn eerste en tweede kandidatuur Politieke en Sociale Wetenschappen was ik dokwerker en verdiende ik ook serieuze sommen.”

PLOUVIER. “Met een dubbele shift moest ik de rest van de week niet meer werken.”

BRUYNINCKX. “De haven is een extravagant werkmilieu. Ik was dokwerker tijdens zeer hete weken, zoals in juli dit jaar. Tijdens de middag werden er pinten gepakt in een van de gaarkeukens en ik wilde laten zien mee te kunnen. Nadien zwierde ik de zakken euforisch rond op een plattewagen en dan ging plots het licht uit. Ik hoorde meteen een gebiedend en compassievol: manneke, kom daar af. Aan de dokken is het ogenschijnlijk zeer hard, maar er is solidariteit en een goede inschatting van de gevaren.”

PLOUVIER. “Ik was 16 toen ik mijn eerste jobs deed aan de dokken. Ik werd betutteld. Bij de vuile praat zeiden de oudere dokkers: die gast is nog jong, stop ermee. Ik was dokwerker tot mijn 21ste. Ik zat in het Antwerpse artiestenmilieu en zag in de cafés nogal wat mensen die werkten op de sleepboten. Het was toen gemakkelijk om aangemonsterd te geraken bij URS. Als een boot moest vertrekken en er was geen volk, dan schoten die van URS het café binnen met de vraag: heeft er iemand goesting om te vertrekken? Voor mij was varen een vlucht. Mijn huwelijk was op de klippen gelopen, ik had financiële moeilijkheden en drankproblemen. Het kan landrotten verbazen, maar op zee is het leven veilig en gestructureerd. Ik ben een chaoot en ik functioneer goed in een structuur. Je werkt van zes tot twaalf, je slaapt van twaalf uur tot zes en dan ga je opnieuw op tot twaalf.”

Is werken in de haven ook een emotionele zaak?

BRUYNINCKX. “De mensen, ook in mijn familie, kochten hun kostuums voor de plechtige communie in ‘t Meuleken en daarna gingen ze op de promenade de Congoboten bewonderen. Op zondagnamiddag wandelden we naar de Kruisschans. Door het bouwen van de gigantische Zandvlietsluis en het Kanaaldok en het omwoelen van de Antwerpse polders werd je geconfronteerd met de dynamiek van Antwerpen. Mijn beslissing om havenman te worden is evenwel niet geïnspireerd door een emotionele band. De regionalisering van het infrastructuurbeleid was voor mij de klik. Ik was toen secretaris-generaal van de Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen en dacht: potverdomme, jongens, van die ommekeer moeten wij iets maken. De mogelijkheid van een Vlaams havenbeleid sprak mij sterk aan, rationeel en ook gevoelsmatig.”

PLOUVIER. “Ik ben altijd onrustig geweest en heb dat willen bedwingen door te tekenen, schilderen en muziek te maken. Ik ging varen in de jaren tachtig en schrijven was dan het meest praktische. Aanvankelijk schreef ik veel brieven en dagboekfragmenten op een draagbaar tikmachientje van de kapitein. Mijn eerste boeken gaan over de zee. Ik moest creatief bezig zijn en uiteindelijk bleek dat schrijven goed paste bij het zeeleven en dat ik daar goed mee weg kon. Ik heb altijd veel gelezen, aan boord heb je dagindelingen van zes uur op en zes uur af, ik slaap slecht, dus las ik altijd maar meer. Ik exploreerde de schrijvers van de zee, een Herman Melville en de maritieme poëzie van Slauerhoff. Over zee op zee lezen geeft de leeservaring een extra dimensie. Ik liep amper tot mijn zeventiende school en heb de academie gekend, maar ik was altijd al opstandig en lastig, en vloog ook daar buiten.”

BRUYNINCKX. “Ik heb altijd dingen gedaan met een maatschappelijke relevantie. Dat had de academische weg kunnen zijn, of de politieke. Ik was assistent van professor Herman Deleeck, kort voor Mieke Vogels en Patrick Janssens. Met Johan Van Hecke, die bij Christenen voor het Socialisme was, heb ik gevoetbald. Ik ben opgetogen dat ik havenbaas ben geworden: sociaal, geografisch, strategisch ben ik perfect ingeplant om serieuze dingen voor mijn land en stad te doen.”

Is een schrijver een ziener of een profeet?

PLOUVIER. “Aan het schrijverschap hangt mystiek. Eigenlijk is het voor een groot deel een job, dus voor 80 % transpiratie en voor 20 % inspiratie. Ik denk niet dat de schrijver meer ziet en hoort. Ik verkeer in allerhande milieus en door die vele contacten verwerf je een breed zicht. Maar de auteur als ziener vind ik vergezocht.”

Wil een schrijver absoluut een boodschap doorgeven?

PLOUVIER. “Ik begin geen boek met het uitgangspunt dat er expliciet een boodschap in moet. Dan mislukt het boek. Ik tracht de mensen esthetisch genoegen te verschaffen. Ik maak mooie zinnen, mooie beelden, zoek mooie metaforen als tegengif voor de VTM’isering en de verloedering van de taal. Schoonheid is mijn engagement. Veel schrijvers van mijn generatie vinden dat niet meer relevant. Het schrijven moet voor hen een visie verkondigen, want er is al genoeg moois elders, buiten de boeken. Hugo Claus heeft gezegd: een auteur schrijft om te ontdekken wat hij denkt. Dat is 100 % juist. Als ik achteraf een boek herlees, dan zeg ik: aha, zo kijk ik naar de wereld.”

BRUYNINCKX. “Als je op een thema valt als schrijver, geeft dat een kick. Ook in de professionele sfeer zie je plots een nieuwe invalshoek. Noem het ook inspiratie. Zonder bevlogenheid, zonder cultuur kom je niet tot goede business.”

BRUYNINCKX. “Een ondernemer staat niet automatisch rechts of rechts van het centrum. Je wordt vandaag weliswaar geconfronteerd met een samenleving waarin politiek correct denken de mensen naar rechts duwt. Het negationisme van de progressieven maakt dat je opschuift naar de andere kant. Ik kom uit een arbeidersmilieu, ik spreek de taal van het volk, ik kan op de werkvloer klappen met de mensen. Wie de problemen niet wil zien, versterkt de verrechtsing.”

PLOUVIER. “Ik ben zeer links geweest rond mijn achttiende. Met het ouder worden schuif je automatisch een beetje op naar rechts, richting centrum. Zijn schrijvers progressief? Ik ken weinig conservatieve schrijvers. Als ik naar mijn generatie kijk, naar de toekomstige en naar de voorbije generatie, dan zie ik nauwelijks conservatieve auteurs. Je moet al terug tot Cyriel Verschaeve of Hugo Verriest. Om de samenleving goed te doen lopen, brengt een pure linkse ideologie geen oplossingen – een rechtse al evenmin. Over migranten, vluchtelingen en vreemdelingen is links, ook gematigd links, veel te lang veel te tolerant geweest. Je mocht geen bemerking maken of je was een racist of een verzuurde.”

BRUYNINCKX. “Dat is wat ik het negationismevan de feiten noem.”

Moet een ondernemer zijn geheugen op schrift zetten?

BRUYNINCKX. “Ik houd geen dagboek bij, ben daar chaotisch in. Ik bezit wat verspreide notities. Ondernemers zouden een neerslag moeten maken, geen echte memoires: zo hebben wij in het leven gestaan, iets wat aan het kille economische voorbijgaat.”

PLOUVIER. “In de chaos breng je door teksten een redelijkheid.”

Hoe werkt schrijven als vak?

PLOUVIER. “Ik breng regelmatig de tucht op om te schrijven van 9.30 uur tot 21.00 uur. Ik werk in absolute stilte en steek dikwijls stoppen in mijn oren als ik schrijf, een gewoonte van op de sleepboot. Ik sliep boven de motoren en die werkten 24 uur op 24. Ik heb geen richtsnoer van zoveel bladzijden per dag. Ik heb geen opleiding, dus ik moest alles uitpuzzelen en zwoegen op elke bladzijde. Twee afgewerkte bladzijden per dag is goed, vroeger was mijn productie een halve bladzijde. Nu lever ik manuscripten in waarover de uitgever zegt dat er weinig te verbeteren is. Ik lees zeer veel en doe dat met een lerend oog: waarom zet hij zijn komma daar? Waarom breekt hij de zin daar af? Had hij die formulering niet beter korter gemaakt? Verdorie, dat is een mooi adjectief.”

Hoe ervaren jullie de publieke opinie ten aanzien van het bedrijfsleven?

BRUYNINCKX. “Het is geschakeerd, je ontsnapt niet aan het voyeurisme. Vandaag zie ik minder vijandigheid dan toen ik aan de universiteit was in jaren zeventig. Het totaalbeeld is beter met een sausje spektakel, maar dus redelijk, evenwichtig.”

PLOUVIER. “Een vriend bezit een kabelmakerij. De dikke sigaar bestaat niet meer, het oude beeld is weg. Mij is al voorgesteld om ghostwriter te zijn voor een bedrijfsgeschiedenis. ( lacht) Maar ik heb zoveel projecten waar al vertraging op zit.”

Waarom leven wij?

BRUYNINCKX. “Mijn idealen heb ik deels kunnen verwezenlijken. Ik ben van de stelling carpediem, ik had niet van kindsbeen af een ideaal voor ogen. Ik ben 55, een belangrijk deel van mijn leven is nog niet voorbij, deze job is zo breed in tijd, in ruimte, in spanwijdte.”

PLOUVIER. “Ik vind het leven vrij zinloos, ik leef niet tegen mijn zin, maar het leidt nergens toe. Milan Kundera en zijn De ondraaglijke lichtheid van het bestaan toont het aan. Het leven is zo gruwelijk, het is licht en het evaporeert. Ik ben niet iemand die zegt: ik moet mijn sporen nalaten. Volgens Flaubert (in een brievenboek) zijn er elke eeuw honderd mensen die ertoe doen. Ik ben er niet bij.”

BRUYNINCKX. “Je wordt geboren in een familie, maakt deel uit van een cultuurgemeenschap. Je persoonlijkheid ontwikkelt door de zorg van je familie, nadien zorg je zelf voor de familie. Dat generationele is voor mij motiverend. Ook het rentmeesterschap van de aarde vind ik een zinvol concept om aan mee te werken.”

PLOUVIER. “Ik zeg niet dat het leven inhoudsloos is. Ik heb kinderen en kleinkinderen. Dat geeft inhoud aan mijn leven, maar geen zin.”

Frans Crols, Luc De Decker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content