ONTWAARDING VAN DE DIALOOG

De visionaire François Perin

Een paar weken geleden las ik in Le Vif/L’Express het volgende citaat van de nu 75-jarige François Perin : “Je ne veux pas rester représentant d’une nation qui n’existe pas. Il n’y a pas de place, dans ce petit royaume, pour deux nations, la nation flamande et la nation belge : l’une éliminera l’autre.” Met deze verklaring nam de hoogleraar in staatsrecht aan de universiteit van Luik in 1980 afscheid van het parlement als senator, een functie van “représentant d’une nation qui n’existe pas”. Hij was senator voor de PRL, de Franstalige liberale partij, waarnaar hij was overgestapt vanuit het Rassemblement Wallon waarvan hij voorzitter en medestichter was geweest.

De mening van Le Vif/L’Express over deze tekst kan ik volkomen onderschrijven : de verklaring van Perin was inderdaad niet alleen “spectaculaire” en “inattendue”, maar vooral “visionnaire”. Toen ik in de jaren zeventig met hem in de senaat zat (en bijna naast hem, want zijn en mijn partij zaten zowat in het centrum tussen links en rechts), vertelde hij mij niets anders overigens ook ongevraagd, zowel publiek als privé. In het gesprek was hij misschien nog duidelijker, althans in het antwoord op de vraag welke van de twee naties de andere zou uitschakelen (“éliminer”).

MACHTSCONFLICT.

Aan Perin zei ik toen, twintig jaar geleden en vóór het Egmontpact van 1977, dat de tijd in het voordeel van de Vlamingen werkte ; hij trad mij daarin bij. In Vlaanderen was ik vrijwel de enige die dit te goeder trouw vooropstelde, al waren er anderen die te kwader trouw zegden juist datgene te doen waardoor de tijd tégen de Vlamingen zou werken. Dit tot verbazing van de klaarzienden in Wallonië, zoals Perin, die de gelegenheid niet lieten liggen om het tij of de tijd te keren.

Hoewel ik het politieke gedoe zie als een machtsconflict, wat iedereen nu langzamerhand wel zal weten, denk ik aan mijn politiek leven van een kwarteeuw geleden veeleer terug als aan een onafgebroken en diverse dialoog al wordt deze term thans vooral gebruikt voor het verkondigen van bedrieglijke prietpraat. Net als sport is politiek een conflict dat volgens bepaalde regels moet verlopen. Uiteraard is in dit geval de tweetaligheid een vereiste, maar die is dan weer in strijd met hetgeen fundamenteel aan de gang is.

ACTUALITEIT.

In de Volksunie was ik bruikbaar, als “exportartikel” althans, en zo heb ik als woordvoerder van die partij zeven jaar lang om de negen weken de “tribune libre” op de eerste pagina van Le Soir mogen schrijven. Ik kwam nogal vaak op de Brusselse pleinen en straten, zelfs zeer banaal voor het uitdelen van pamfletten. Dat verliep vreedzaam ; de aanwezigheid van een paar VMO-leden bleef onopgemerkt en was eigenlijk overbodig. Soms wandelde ik met de huidige PSC-voorzitter Nothomb in het Luxemburgse bos van Anlier of in het Brabantse bos van Meerdael. Soms kreeg ik een hele bladzijde in Le Soir, maar dan voor een tekst die ik had uitgewerkt met de Waalse staatssecretaris Robert Moreau van het Rassemblement Wallon.

Het ging steeds over hetzelfde conflict, en dat is er nog steeds. De verklaring van Perin uit 1980 wordt door Le Vif/L’Express “visionnaire” genoemd ; tenzij ik mijn Frans verleerd heb, kan dit niets anders betekenen dan dat die tekst tot op heden zijn volle actualiteit heeft behouden in al zijn bondigheid. De ruimte is dezelfde gebleven, beperkt, en haar aanduiden als koninkrijk (“royaume”) kan men uiteraard onder de volgende koning evenzeer. De actoren zijn met twee ; er meer onderscheiden of ze anders noemen dient tot niets, zo het al niet een nutteloos verbruik meebrengt van mensen en krachten, financiële middelen inbegrepen.

EVALUATIE.

Alleen reeds het gangbare gebruik van de term “natie” in tweevoud (en dan laat ik de aanduidingen Vlaams en Belgisch terzijde) kan hinderlijk zijn om de juiste toedracht en vooral de juiste inzet te vatten. Er ontstaat een tussenzone, die steeds meer overwoekerd wordt door steeds minderwaardiger politiek proza. Men kan er niet eens over dialogeren, en dat is allicht de bedoeling.

Neem nu de Coudenberg Groep (men zou allereerst al eens willen weten wie dit eigenlijk is), die een rapport publiceert over de “Cost of non-Belgium”, aangevuld of vervaagd als “De meerwaarde van het federale België”. Dit zijn economische begrippen ; in de toelichtende publiciteitstekst wordt een “wetenschappelijke evaluatie” aangekondigd van de “kwantitatieve en kwalitatieve kosten”. De vraag is hoe kwalitatieve kosten geëvalueerd kunnen worden, en of de evaluatie niet reeds besloten ligt in het gebruik van partijdige benamingen zoals “scenario van separatisme”.

Geef mij dan maar liever de Perin van 1980. Of moeten we bij de kosten van België (de “Cost of Belgium”, om de titel van het Coudenberg-boek te parafraseren) ook de ontwaarding van de politieke dialoog tussen tegenstanders in rekening brengen ? En kunnen wij een epiloog schrijven bij de dialoog ?

LODE CLAES

Lode Claes is voorzitter van de redactie-adviesraad.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content