Ongelijke behandeling weggewerkt

De wetgever heeft het bijzonder tarief van 43 % uit de belasting van niet-inwoners geschrapt. Ten aanzien van álle vennootschappen, ongeacht uit welk land zij afkomstig zijn.

Wie de voorbije weken in het Belgisch Staatsblad gegrasduind heeft, zal raar opgekeken hebben bij de jongste wet houdende sociale bepalingen. Daarin komen enkele bepalingen voor die ongeveer twintig jaar terugwerken. Daarmee verslaat de sociale wetgever zijn fiscale collega met verschillende lengten. Want alhoewel de fiscale wetgever ook niet vies is van enige terugwerkende kracht, gaat die doorgaans veel minder ver. Zo werd enkele weken geleden in deze kolommen nog melding gemaakt van de nieuwe wetgeving inzake de belasting van niet-inwoners die op sommige punten ook retro-actief in werking treedt.

Tehuis.

Bedoeld is de nieuwe regeling inzake het onderscheid tussen de niet-inwoners zonder tehuis en de niet-inwoners met tehuis. Aan niet-inwoners die niet gedurende heel het belastbaar tijdperk in België een tehuis behouden hebben, worden sedert enkele jaren verschillende belastingvoordelen ontzegd. Voordelen die samenhangen met hun persoonlijke en familiale situatie.

Maar aangezien die uitsluiting in sommige gevallen discriminerend werkt, werd een regeling uitgewerkt die niet-inwoners zonder tehuis niettemin gelijkschakelt met niet-inwoners met tehuis (zodat zij toch toegang krijgen tot die belastingvoordelen). Dit is het geval wanneer hun Belgische beroepsinkomsten ten minste 75 % bedragen van het geheel van hun beroepsinkomsten.

Deze nieuwe 75 %-regeling werd pas begin dit jaar door de wetgever bekrachtigd. En komt in de plaats van een vorige regeling die door het Arbitragehof vernietigd werd. Wat meteen ook uitlegt, waarom de nieuwe regeling met volledig terugwerkende kracht van toepassing is verklaard. Met ingang van het aanslagjaar 1991. Zijnde het eerste aanslagjaar waarin tussen de niet-inwoners een onderscheid wordt gemaakt al naargelang zij wel of niet over een tehuis in België beschikken.

Belastingtarief.

De wet van 30 januari 1996 (waarin deze nieuwe regeling te lezen staat) bevat daarnaast nog enkele andere bepalingen die niet zonder belang zijn voor de praktijk.

Zo is er het probleem van het tarief dat in de belasting van niet-inwoners op vennootschappen van toepassing is. Op het gebied van de belasting van niet-inwoners zijn behoudens enkele uitzonderingen dezelfde regels van toepassing als in de personenbelasting en in de vennootschapsbelasting. Normaal zou men dan ook verwachten dat ten opzichte van de vennootschappen die aan de belasting van niet-inwoners onderworpen zijn, hetzelfde belastingtarief zou gelden als ten opzichte van de binnenlandse vennootschappen die onder toepassing van de gewone vennootschapsbelasting vallen.

Niets is minder waar. In de belasting van niet-inwoners heeft men altijd een bijzonder tarief gehanteerd. Dat bedroeg tot nog toe 43 %. In de gewone vennootschapsbelasting bedraagt het tarief daarentegen slechts 39 %, en geldt voorts een progressief opklimmend verlaagd tarief voor vennootschappen met een fiscaal resultaat van niet meer dan 13.000.000 frank.

NIET STEEKHOUDEND.

Voor dat verschil in belastingtarief bestond er wel een uitleg. Die kwam ongeveer op het volgende neer. Als een Belgische vennootschap winst maakt, dan betaalt zij daarop de Belgische vennootschapsbelasting (van in de regel 39 %). En als zij vervolgens die winst uitkeert in de vorm van een dividend dan is daarop ook nog eens roerende voorheffing verschuldigd.

Bij buitenlandse vennootschappen is dat niet het geval. Als zij aan de Belgische belasting van niet-inwoners onderworpen zijn, dan wil dit zeggen dat zij in België over een inrichting beschikken die hier belastbaar is. Op het ogenblik dat de winst van die inrichting doorgesluisd wordt naar het hoofdhuis in het buitenland, is daarop geen verdere belasting verschuldigd. Het gaat dan immers niet om een dividend. De Belgische inrichting en het hoofdhuis in het buitenland vormen immers één en dezelfde vennootschap. Eén en dezelfde rechtspersoon.

De winst wordt bijgevolg niet uitgekeerd, maar alleen gerepatrieerd. Van een dividend is dus geen sprake, en bijgevolg kan er ook geen roerende voorheffing verschuldigd zijn. Een winstuitkering zal zich slechts voordoen op het ogenblik waarop het hoofdhuis zelf een dividend aan de aandeelhouders uitkeert. Maar die uitdeling ontsnapt dan aan het waarnemingsvermogen (en de bevoegdheid) van de Belgische fiscus.

Dit verschil in behandeling is in het verleden bij voortduur bekritiseerd. Vandaar dat de Belgische wetgever van de wet van 30 januari 1996 gebruik heeft gemaakt om het bijzonder tarief uit de belasting van niet-inwoners te schrappen. Niet alleen ten aanzien van vennootschappen uit de andere lidstaten van de Europese Unie. Maar ook ten aanzien van alle andere vennootschappen, ongeacht van welk land zij afkomstig zijn.

Een en ander heeft tot gevolg dat vennootschappen die onder toepassing vallen van de belasting van niet-inwoners, voortaan aan juist hetzelfde tarief onderworpen zijn als de Belgische vennootschappen. In de regel dus 39 %.

Inwerkingtreding.

Deze wijziging wordt in beginsel van kracht met ingang van het aanslagjaar 1996. Maar eigenlijk heeft de wetgever ook hier in een zekere terugwerkende kracht voorzien.

De wet van 30 januari 1996 zegt immers dat de tariefwijziging ook van toepassing is ten aanzien van de vorige aanslagjaren, op voorwaarde dat tegen die aanslagen tijdig een bezwaar is ingediend, of een voorziening in beroep of in cassatie is ingesteld, waarover nog geen uitspraak is gedaan op het ogenblik dat de tariefwijziging in werking treedt. Concreet wil dit zeggen dat de wijziging meteen ook op alle hangende geschillen van toepassing is.

Hetzelfde geldt ook voor nog een andere maatregel uit de wet van 30 januari 1996. Die heeft te maken met het stelsel van de definitief belaste inkomsten, afgekort de DBI’s. Bedoeld zijn, de dividenden die een vennootschap ontvangt, en die ze onder bepaalde voorwaarden tot beloop van 95 % in aftrek mag brengen. Vennootschappen die via een inrichting in België aan de belasting van niet-inwoners onderworpen zijn, hebben voor de dividenden die zij via deze inrichting verkrijgen, ook recht op deze DBI-aftrek. Net zoals een Belgische vennootschap.

Maar anders dan bij Belgische vennootschappen werd tot nog toe aan de buitenlandse vennootschappen het recht ontzegd om de roerende voorheffing te verrekenen die op deze dividenden ingehouden was. Deze uitsluiting was volgens de Europese Commissie eveneens niet in overeenstemming met het Europese recht. Vandaar dat zij nu ook door de wet van 30 januari 1996 is geschrapt. Buitenlandse vennootschappen mogen de roerende voorheffing die ingehouden is op hun DBI’s voortaan dus wel verrekenen. Een regeling die eveneens in werking treedt met ingang van het aanslagjaar 1996. En die meteen ook op de hangende geschillen over vorige aanslagjaren van toepassing is.

Overigens moet er niet noodzakelijk al een hangend geschil zijn. In de mate dat de bezwaartermijn nog niet verstreken is, kan men nog altijd overwegen een bezwaar in te dienen tegen een aanslag die nog gevestigd is met toepassing van het oude tarief, of met uitsluiting van de verrekening van de roerende voorheffing. Dat is dan geen hangend geschil, maar een nieuw geschil, waarop de nieuwe regeling ook van toepassing is. Met terugwerkende kracht, maar dan wel van de goede soort.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content