Oeso heeft sterk neoliberale inslag

Dinsdag 13 maart stelde premier Guy Verhofstadt samen met Angel Gurria, secretaris-generaal van de Oeso, het landenrapport over België voor. De waarheid en niets dan de waarheid? Volgens onderzoeker Jörg Michael Dostal zijn Oeso-rapporten ideologisch gekleurd.

De SP.A is niet bijzonder enthousiast over Oeso-rapporten. “Het zijn rapporten zoals er veel zijn,” zegt Vivi Lombaerts, woordvoerster van SP.A en al jarenlang medewerkster van Johan Vande Lanotte. “Ze poneren een stelling, maar die rapporten wekken hier bijzonder weinig passie op. We maken er wel gebruik van, want ze bevatten een groot reservoir aan bronnenmateriaal.”

Vaak bevatten de Oeso-rapporten aanbevelingen die een socialistische partij niet echt kan smaken. Zo pleit de Oeso al jaren voor een beperking in de tijd van de werkloosheidsuitkeringen. Volgens politoloog Jörg Michael Dostal is dat geen toeval. Dostal werd gevormd aan de Freie Universität Berlin en Oxford University. Vandaag doceert hij aan de Engelse Brunel Business School. Hij is een specialist in EU-beleid en publieke besluitvorming. In 2004 pakte hij uit met een kritische analyse van de Oeso.

De Oeso telt vooral economen onder haar 700 researchers, stelt Dostal. Dat in tegenstelling tot de Europese Unie, die onder haar onderzoekers geen dominante groep heeft. Dat geeft een heel andere invulling van het onderzoek. Bovendien is er bij de Oeso een oververtegenwoordiging van Anglo-Amerikaans personeel. Van het personeel van de hoogste rang is ongeveer een derde afkomstig uit de Verenigde Staten, Canada of Engeland. Bovendien hebben vele andere medewerkers een Angelsaksische opleiding gekregen.

Neoliberale stroming

De Oeso werd opgericht in 1961. Vandaag telt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling dertig leden. Dat zijn geïndustrialiseerde landen uit de drie grote handelsblokken (een rist Europese landen met daarnaast onder andere de VS, Canada, Australië, Japan en Zuid-Korea). De Oeso heeft een ijzersterke reputatie, die de organisatie onder meer dankt aan haar landenstudies.

Volgens Dostal is sinds midden jaren zeventig de neoliberale stroming sterker geworden in de Oeso ten nadele van de Keynesiaanse economie. “Dat is niet storend,” zegt Caroline Ven, (nog even) hoofd van het economische departement van het VBO. “Als analysemethode is het neoliberale denken een goed kader. Ik ben dan ook een fan van de Oeso-studies. De Oeso keert terug naar de macro-economische fundamenten. Als ze verklaart dat een economie concurrentienadeel heeft, dan is dat gestoeld op feiten.”

Bij Ceder, de studiedienst van CD&V, denken ze daar genuanceerder over. “Wij maken een onderscheid tussen de analyse en de beleidsaanbevelingen,” zegt Niko Gobbin, sociaaleconomisch adviseur van Ceder. “De analyse is uitstekend en de Oeso is een goede bron voor internationaal vergelijkbare data. Maar de beleidsaanbevelingen hebben een sterk neoliberale inslag.”

Jörg Michael Dostal probeert die inslag terug te voeren tot de werkwijze van de Oeso. Eerst worden er in werkgroepen nieuwe statistische indicatoren ontwikkeld. Die zijn zeer waardevol, volgens Dostal, maar andere variabelen die niet puur kwantitatief zijn, worden niet weerhouden in de analyse. “Het resultaat van de analyse wordt dan voorgesteld als vaststaande feiten die moeten aanvaard worden door beleidsmakers als de best beschikbare kennis,” zegt Dostal.

Dostal ziet nog meer problemen. De Oeso-publicaties baseren zich op het eigen wetenschappelijk onderzoek en op externe academische research. “Maar hoe die twee lijnen van expertise zich juist tot elkaar verhouden, wordt nooit duidelijk gemaakt,” zegt Dostal. “De verwijzing naar academische research gebeurt eerder losjesweg en wordt niet in detail bediscussieerd.”

Ook de besluitvorming is niet altijd even transparant. De ministerraad is het belangrijkste formele beslissingsorgaan. De organisatie is gestructureerd volgens directoraten. Maar daarnaast zijn er ook de informele netwerken van ad-hocgroepen. Vele daarvan bestaan al lang en hebben een eigen bureau en verkozen voorzitter. Die ad-hocgroepen zijn dat alleen in naam, vertrouwde een Oeso-verantwoordelijke toe aan Dostal.

Grote invloed op EU-beleid

De Oeso kiest vaak voor beleidsdomeinen die tot dan weinig bestudeerd zijn. Ze is bijvoorbeeld de enige instelling die vergelijkend onderzoek heeft gedaan rond openbare arbeidsbureaus. De richting die de VDAB’s van de wereld zijn ingegaan, zijn sterk beïnvloed door de onderzoeksrapporten van de Oeso.

Het hele arbeidsmarktbeleid van de EU in de jaren negentig is volgens Jörg Michael Dostal geïnspireerd door de Oeso. Hij geeft het voorbeeld van de Jobs Study van 1994, die pleit voor een flexibelere en minder gereguleerde arbeidsmarkt. Veel van de ideeën uit die studie duiken daarna op in het beleid van de EU. “De Oeso bepaalde de strategie, want de EU had minder duidelijk omlijnde ideeën,” zegt Dostal.

Na 2001 zijn de zaken echter veranderd. De EU ontwikkelde meer en meer een eigen dynamiek. Eind jaren negentig werd het budget van de Oeso ook met 18 % verminderd. Het Belgische EU-voorzitterschap in 2001 vroeg een groep academische adviseurs indicatoren te ontwikkelen om de impact van EU-hervormingsmaatregelen op sociaal vlak te meten. Normaal is dit een klassieke Oeso-opdracht.

De recente nadruk die de EU legt op de levenscyclus (opeenvolging en mix van studeren, werken, opleiding, pensioen, vrije tijd) is volgens Dostal duidelijk geïnspireerd door de klassieke sociologie. “Het is een hervormingsplan dat niet bepaald wordt door de neoliberale agenda,” zegt hij.

Guido Muelenaer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content