Ode aan het Verschil

“La pittura fiamminga e olandese”, in het Palazzo Grassi in Venetië, met een overzicht van honderd jaar Vlaamse en Nederlandse schilderkunst, klinkt als een heerlijke ode aan het Verschil. Niet te missen.

Uitgelaten heft ze in de erezaal van het Palazzo Grassi de knie. De armen heeft ze in haar geestdrift wijds achter zich uitgeslagen. Als wilde ze een teken geven aan het mannetje dat aan de overkant van het Canal Grande met opgeheven penis op het terras van de Collezione Peggy Guggenheim staat. Rik Wouters, die dat “Zotte Geweld” in 1912 in brons vereeuwigd had, werd in Vlaanderen geboren en stierf in Amsterdam. En hoewel zijn nog altijd zo verbluffende beeld zijn rug naar alle andere zalen keert, prijkt het exact in het middelpunt van de tentoonstelling die, gespreid over vierentwintig zalen, in het Palazzo een overzicht wil geven van de Vlaamse en Nederlandse schilderkunst van de voorbije eeuw.

Wie aan de overkant van het water de kleine Collezione Guggenheim bezoekt, toch wel een van de meest fabelachtige verzamelingen modernistische kunst ter wereld, zal meteen nog eens kunnen constateren dat de kunst uit die lage landen nooit echt over een gebrek aan erkenning te klagen had. Magritte, Delvaux, Mondriaan, Van Doesburg, en zelfs een Vantongerloo, kregen er een ereplaats.

Om allerlei redenen zijn de conservatoren Jan Hoet en Rudi Fuchs er bijvoorbeeld in het geval van een Magritte en Delvaux niet echt in geslaagd om werken van een even groot niveau naar het Palazzo Grassi te halen. Maar dat mag de pret niet drukken. Integendeel zelfs. “Vlaamse en Nederlandse schilderkunst” is een tentoonstelling die zijn kracht vooral haalt uit de subtiele en vaak sublieme wijze waarop de 220 werken van 89 kunstenaars tot een parcours verweven werden, en in het geval van een Van Gogh bijvoorbeeld bleek het dan opportuner met minder gekend werk uit te pakken, dan met de evidente galerij aan meesterwerken.

Een man als Wouters, Belgisch en toch ook al een beetje Hollands, was eerder een zeldzaamheid, en als deze tentoonstelling iets bevestigt, dan is het wel hoe verschillend zelfs aan het eind van de twintigste eeuw de kunstkolonies uit beide landen gebleven zijn. Dat wordt aan het begin al aangetoond met twee kleine werkjes uit de vroege zestiende eeuw, het “Portret van een Jonge Scholier” van de Nederlander Jan van Scorel, en “Sodom en Gomorrah” van de Vlaming Patinir. Maar haast vier eeuwen later vind je het ook in het contrast tussen een Jan Fabre en Henk Visch terug. Enerzijds is er die wulpse, visionaire, oneerbiedige en zondige Vlaamse kunst. Anderzijds die calvinistische, ernstige, belerende en moralistische tegenhanger uit Nederland, waaruit de spirit van de scholier nooit is weggewaaid. Fuchs en Hoet, die elk voor zich haast de belichaming zijn van die typische Hollander en het Belgisch manneke, hebben rond die verschillen een schitterend muziekwerk in contrapunt uitgebouwd. Maar of we door dat alles nu ook wat dichter bij elkaar zullen komen ? Tijdens het buffet achteraf kon het contrast niet groter : een Jan Hoet die ter plekke zijn Cultuurminister op een uitzinnige scheldtirade vergastte, terwijl Fuchs zijn gasten beleefd wat handjes gaf. En pas achteraf schoot het me te binnen : dat ik al die tijd niet één woord met een Nederlander gewisseld had.

Max Borka

“La Pittura fiamminga e olandese”. Nog tot 13 juli in het Palazzo Grassi, Venetië. Tel.0039-41-523.51.33.

Lente, zicht op Dilbeek (Jean Brusselmans, 1935)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content