Nieuw gegoten

Vijf managers kochten begin dit jaar de Turnhoutse gieterij Newell-Allard van staalreus Sidmar. 100 jobs werden gered. “Dit bedrijf is té mooi om het te laten gaan,” meent het kwintet workaholics. Maar makkelijk is het niet.

De 32-jarige Jef Dijckmans voelt zich in zijn sas. “We zijn enorm krenterig. Daarom doen we het zo goed,” lacht de algemeen directeur van Newell-Allard.

Dijckmans kocht, met vier collega’s, in januari jl. Newell-Allard van de Zelzaatse staalreus Sidmar via een management buy-out. De Allard-gieterijen, gegroeid uit een negentiende-eeuwse ketelmakerij, kwamen begin de jaren tachtig in handen van een tandem : Sidmar en het Amerikaanse Newell, een producent van shredder-machines. De Amerikanen wilden vanuit Turnhout de Europese markt bestoken met machines om wagens tot schroot te verpulveren ( nvdr Sidmar heeft, via haar Gentse dochter Van Heyghen Recycling een sterke voet in de shredder-markt), maar trok zich eind de jaren tachtig terug. Sidmar bleef achter als enige aandeelhouder van een onderneming met povere resultaten : 23 miljoen bedrijfsverlies op 377 miljoen frank omzet in ’94 en 38 miljoen verlies op 325 miljoen frank omzet in ’95. Het eigen vermogen tuimelde van 130 miljoen in ’93 naar 72 miljoen in ’95.

Midden 1995 trok Sidmar op zoek naar een overnemer ; zowel in binnen- als in buitenland. Interesse was er, zeker voor welbepaalde delen van de gieterij, volledig nieuw sinds 1987 én één van de modernste zandvormgieterijen van Europa. Anderen wilden het hele raderwerk de modelmakerij, de gieterij, de poetserij en de afwerkingsafdeling overnemen maar overwogen zware saneringen. Dat zinde het toenmalige management, opererend onder het waakzame oog van twee Sidmar-gedetacheerden, niet. Prompt werd een eigen plan op tafel gegooid : de redding van het hele bedrijf zonder zware sanering.

LIQUIDITEIT OKEE.

Jef Dijckmans, Bruno Peeters (29), Theo De Gendt (46), Ferre Van Loon (42) en Erik Smeets (33) zijn sindsdien 100 % eigenaars én bedrijfsleiders van Newell-Allard. Eind december ’95 keek het bedrijf op tegen een schuldenberg van 238 miljoen en werd het bedrijfskapitaal van 150 miljoen aangevreten door de jarenlange miljoenenverliezen. In januari van dit jaar werd het kapitaal van de gieterij opgetrokken tot 239,5 miljoen. De kapitaalinbreng, 89,5 miljoen frank, werd samengebracht door de overnemers én overlater Sidmar. Over deze merkwaardige Sidmar-inbreng wou niemand verder commentaar kwijt.

“Eind 1995 werkte Newell-Allard volgens een alarmprocedure, vandaag hoeft dat niet langer,” lacht financieel verantwoordelijke Bruno Peeters. “Onze liquiditeit is okee. We saneerden via de kapitaalverhoging,” verduidelijkt Dijckmans. De eerste helft van ’96 haalden de nieuwe ondernemers 1 miljoen bedrijfsresultaat op 186 miljoen frank omzet. Het eigen vermogen verdubbelde van 72 naar 160 miljoen frank.

“Newell-Allard heeft sterke troeven,” meent Jef Dijckmans, die de weekends met enkele van zijn collega-eigenaars steevast op het voetbalveld doorbrengt. “We hebben een modern productie-apparaat en we kunnen alle soorten gietijzer en gietstaal aan. Onze kleinste stukken wegen amper 16 gram, onze zwaarste halen 27 tot 28 ton gietgewicht. We zitten natuurlijk in een markt die bulkt van de overcapaciteit in eigen land én in West-Europa. Bovendien worden we vanuit het vroegere Oostblok én het Verre Oosten overstelpt met goedkope concurrentie.”

In België behoren vooral het Waalse Magotteaux met dochter Magolux en het Vlaamse New Technomet (Wetteren) tot de concurrenten ; in Nederland spelen de gieterijen Bakker en Vanvoorde op dezelfde markt. De Britse en de Italiaanse collega’s ontpopten zich de voorbije jaren tot danige concurrenten, dankzij een gedevalueerd pond en dito lire.

PRODUCTIE ONGEWENST.

“Het is verschrikkelijk,” meent Jef Dijckmans. “Als wij een belachelijke winstmarge van 2 % hanteren, hebben zij nog 15 % over om ons de duvel aan te doen.” En hij gaat verder : “Ik wil niet zagen over de Belgische loonkost : daarmee moeten we leren leven. Het zit veel dieper. Het beleid verklaart productiebedrijven in West-Europa zo goed als persona non grata. Erger : de politieke overheid organiseert mee de vlucht van onze knowhow. Een voorbeeld ? Als wij hier een Pool of een Roemeen leren gieten, dan kunnen we daar subsidies voor krijgen. Dat die man, eenmaal hij zijn vak kent, ons van ginder begint te beconcurreren, interesseert onze politici blijkbaar niet. En dat terwijl we in eigen land zelfs geen school meer hebben waar nog gieters worden opgeleid.”

Dijckmans & Co zijn alvast tevreden dat Newell-Allard een jobbing-gieterij is. “Wij maken vooral eenmalige stukken, nu en dan wat kleinere series. Grote series zijn aan ons niet besteed en da’s maar best. Newell-Allard is net leefbaar omdat we mikken op precisiewerk, kwaliteit en flexibiliteit. We zijn niet voor niets de eerste zandvormgieterij van de Benelux die een Iso-norm heeft behaald,” straalt Bruno Peters.

Jef Dijckmans, die maandelijks een paar duizend kilometers aflegt op zoek naar klanten, relativeert. “We hebben alle troeven in handen. Onze fabriek is nieuw, in tegenstelling tot andere gieterijen waar je je nog in de Middeleeuwen waant. Onze liquiditeit is beheersbaar ook al sleuren we een enorm zware schuldenlast mee uit het verleden. En er zijn openingen op de markt.”

EXPORT BEPAALT OMZET.

In eigen land haalt de Turnhoutse gieterij slechts een minimaal deel van de omzet. De staalindustrie én, vooral, de Belgische baggeraars, behoren er tot de klanten. Het merendeel van de afnemers situeert zich over de grens : scheepsbouwers, hoogovenindustrie, ingenieursbureaus voor onder meer de offshorebedrijven en de staalwalserijen.

“Rechtstreeks halen we 60 % van onze omzet uit export,” verduidelijkt Jef Dijckmans. “Onrechtstreeks loopt dat op tot 95 %, merendeels via Belgische studie- en ingenieursbureaus die voor buitenlanders actief zijn.”

Nederland, met 30 %, en Duitsland, met 20 %, tekenen voor de helft van de omzet van de gieterij. Duitsland is een groeimarkt, net als, in mindere mate, Groot-Brittannië én Frankrijk dat nu, schoorvoetend, de markt opent.

“Ook buiten Europa vinden we klanten,” verklapt Dijckmans. “Daar werken we via agenten, maar onze belangrijkste markten willen we zelf aanpakken. Je krijgt geen orderboekjes meer vol met wining and dining. Verkopen gebeurt nu door commerciële talenten die ook technische bollebozen zijn, want met de prijs als enig argument overtroef je niemand nog. Wij moeten het hebben van de levertijd en de kwaliteit ; tenslotte zijn we, echt waar, een hightech-bedrijf. Maar we worden van alle kanten gedwarsboomd. De Europese Unie maakt sommige grondstoffen, via zogeheten antidumpingheffingen, tot 80 % duurder in aankoop. Maar tegelijkertijd laat ze de Tsjechen en de Polen ons beconcurreren zonder dat zij die heffing moeten betalen.”

DODELIJKE WETGEVER.

“Bovendien,” stelt ingenieur Dijckmans, “worden appelen met peren vergeleken. Elkeen zegt dat het voormalig Oostblok goedkoper is en dwingt de gieterijen tot absolute bodemprijzen. Maar de producten zijn onvergelijkbaar, zeker op het vlak van kwaliteit. Dat heeft één positief aspect : de gieterijsector zuivert zichzelf uit.”

Dijkcmans en Peeters verwijzen naar een opmerkelijke evolutie in Duitsland : voor de eerste maal in haar bestaan heeft een groot Duits bedrijf de naam willen ze onder geen beding kwijt buiten eigen land een order geplaatst. Dijckmans : “Ze komen niet naar ons omwille van de loonlast, wel voor de kwaliteit.”

Afwachten is voor Dijckmans en Peeters de boodschap. De bedrijfsstructuur is wat verlicht, iedereen die op zijn 55ste op brugpensioen wou, kon dat ; er resten nog 15 bedienden en 77 arbeiders. De slagkracht van Newell-Allard is enigszins versterkt en de nieuwe eigenaars schrikken niet terug voor investeringen.

Zegt Dijckmans : “Op 31 januari 1996, we waren amper een paar dagen eigenaar van Newell-Allard, viel er hier een brief binnen dat de stortkosten quasi verdubbelden. We zijn een zandvormgieterij : om een gietstuk van 22 ton te produceren, hebben we al vlug 70 ton zand nodig. Vroeger stonden de aannemers hier aan de poort te wachten om dat weg te halen. Nu kost ons dat meer dan 2000 frank per ton om te storten. Denkt u dat onze klanten dat betalen ? Denkt u dat ze zich daar in Tsjechië of Roemenië zorgen om maken ?”

Sinds 1 augustus jl. is Newell-Allard begonnen met de bouw van een zandrecuperatie-installatie, een investering van 12 miljoen frank, waardoor het gebruikte zand voor 80 % kan gerecupereerd worden. Zegt Bruno Peeters : “De installatie werkt niet enkel kostenbesparend ; ze betekent ook kwalitatief een vooruitgang.”

Besluit Dijckmans : “Toen we ons overnamevoorstel formuleerden, was het omdat we alle vijf met hetzelfde gevoel zaten : dit bedrijf mag niet verloren gaan. Newell-Allard heeft een toekomst, voor alle mensen die hier werken. Wat we nodig hebben is ademruimte. We zijn vijf onhebbelijke workaholics. Maar we moeten gelijke kansen krijgen. Ik wil ook een propere wereld. Ik wil ook dat mijn kinderen later nog kunnen ademen. Maar intussen krijgen we het hier in het Westen alsmaar moeilijker. Bij elke nieuwe wet wordt champagne gedronken… door onze concurrenten op amper 800 km van hier.”

RON HERMANS

JEF DIJCKMANS (NEWELL-ALLARD) Een management buy out om honderd jobs te redden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content