Nederlanders doen het goedkoper

Luc Huysmans senior writer bij Trends

33 miljoen euro topsportgeld heeft België in Londen drie olympische medailles opgeleverd. Maar het is lang niet zeker dat meer geld in topsport pompen die score automatisch opkrikt.

En de winnaar is… Grenada! De alternatieve olympische rangschikkingen van de Britse krant The Guardian leveren altijd wel verrassende resultaten op. In verhouding tot het bevolkingsaantal scoort het Caribische eiland Grenada het best van alle deelnemende naties, voor het Jamaica van sprintwonder Usain Bolt en de Bahamas. Voor de neus van de Belgische broers Borlée kaapte Kirani James het goud weg op de 400 meter, goed voor het eerste olympisch eremetaal voor het op tien na kleinste land ter wereld.

Ook in de ranglijst van best presterende landen gemeten naar hun bruto nationaal product voert Grenada de ranglijst aan. Opnieuw Jamaica en Noord-Korea vervolledigen de top drie. Nog eentje om het af te leren: hoewel de regeringstop al liet weten te zullen onderzoeken waarom de resultaten in Londen tegenvielen, is China in verhouding tot de grootte van zijn delegatie de winnaar van de afgelopen Spelen, voor – alweer – Jamaica en Iran, dat net Botswana uit de top drie houdt.

En België? Dat scoort in de drie rangschikkingen nog net iets minder goed dan in de normale medaillestand; waar we met één zilveren en twee bronzen plakken de 53ste plaats bezetten. Dat is beter dan het gros van de deelnemers: van de 205 deelnemende landen haalden er slechts 85 een of meerdere stuks eremetaal binnen. Maar in vergelijking met de meeste westerse landen slaan we een vrij pover figuur: naast België konden enkel Finland en Portugal geen gouden plak veroveren. Op basis van teamgrootte doen zelfs maar vijf landen het minder goed dan wij.

De reden is niet ver te zoeken, meent Pierre-Olivier Beckers, voorzitter van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC). Het topsportbudget is, ondanks een verdubbeling sinds de vorige Spelen in Peking, te karig. “We hebben al veel gedaan, maar nog niet genoeg.” Het maakt de ambitie die op de BOIC-website staat geafficheerd – tien medailles op de Olympische Spelen van Rio in 2016 – er alleen maar hachelijker op.

Volgens de BOIC-voorzitter gaat in België 33 miljoen euro naar topsport. “Er zou minimaal het dubbele en beter nog het drievoudige geïnvesteerd moeten worden”, vindt Beckers. “100 miljoen euro is een mooi bedrag om een tiental medailles te halen. Andere landen investeren veel meer in infrastructuur, coaching, wetenschappelijke omkadering, enzovoort. De Britten investeren bijvoorbeeld jaarlijks 27 miljoen pond in het roeien, evenveel als ons volledige topsportbudget.”

Tabula rasa

Het lijkt eenvoudig: meer middelen, dus meer medailles. “Het lijkt logisch dat de kans op medailles stijgt als er meer geld is en een professionelere aanpak. Maar die aanpak kost veel geld. Terwijl ik vind dat een overheid beter investeert in een algemeen sportbeleid”, stelt de Antwerpse professor sporteconomie Stefan Kesenne.

Bovendien lijkt 100 miljoen voor tien medailles vrij veel. Nederland ‘betaalde’ 55 miljoen euro voor 20 medailles, of een kleine 3 miljoen euro per medaille. Internationaal wordt uitgegaan van grosso modo een miljoen per jaar, dus 4 miljoen per medaille. België zit daar fors boven.

Dat verwondert Trudo Dejonghe, die sporteconomie doceert aan de Lessius Hogeschool, totaal niet. “Het pijnpunt ligt bij het BOIC zelf. Dat stelt zichzelf nooit ter discussie. In plaats van meer geld te eisen, zou het beter eerst tonen dat het zijn job aankan. Het Belgian House in Londen kostte één miljoen euro en werd vooral benut door bobo’s. Niets zo makkelijk als meer geld te vragen, dan is iedereen tevreden. Het is tijd voor een tabula rasa bij het BOIC.”

Is er dus echt zo veel geld extra nodig? Veerle De Bosscher is professor sportbeleid en -management aan de VUB en werkt al sinds 2004 rond topsport. Zij vindt dat België het in middelen voor topsport lang niet zo slecht doet als het soms lijkt. “De jongste tien jaar is dat budget met een factor 4,5 gestegen, in Nederland ‘slechts’ met 60 procent. Ik denk alleen dat we het met de besteding van dat geld over een andere boeg moeten durven te gooien.”

Daarbij kijkt ze vooral naar het Nederlandse voorbeeld. Daar focussen ze veel meer op de basis: verbetering van de lokale clubwerking, regionaal beleid. “Nederland heeft twaalf olympische steunpunten, die 15.000 euro subsidie krijgen. Maar sommige daarvan stellen 40 mensen tewerk, omdat ze dat budget aanvullen met gemeentelijke subsidies en sponsoring.”

Sponsoring

Vooral die sponsoring maakt een enorm verschil met de Belgische situatie. Vlaanderen besteedt 22,5 miljoen euro aan topsport, waarvan 87 procent van de overheid komt. Het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF) haalt 31 procent van zijn middelen bij de loterij. Liefst 16 miljoen van de 53,5 miljoen euro vergaart het bij het bedrijfsleven.

Dat zijn bedragen waar het BOIC alleen maar van kan dromen. Onze olympische federatie moet rondkomen met zowat 5 miljoen euro per jaar. In een olympisch jaar komt daar nog eens 3,8 miljoen bij: 800.000 euro voor de Paralympics en 3 miljoen voor de Olympische Spelen. Woordvoerder Luc Rampaer: “Een vijfde komt van het Internationaal Olympisch Comité, 10 procent van overheden en ongeveer 2 miljoen euro van de Nationale Loterij. 25 tot 30 procent komt van BOIC-sponsors. De rest is sponsoring via het Internationaal Olympisch Comité of via Belgische sponsors, en varia zoals royalty’s en inkomsten uit promotionele tombola’s.”

Aangezien sport een geregionaliseerde materie is, komt de 33 miljoen voor topsport voor het grootste deel van de gewesten. “Het hoofddoel van het BOIC is niet de voorbereiding van de atleten. Dat is het werk van de sportfederaties. Wij zorgen voor het vervoer van de delegaties, niet alleen naar de Olympische Spelen, maar ook naar de Wereldspelen, de Jeugdspelen, of stages”, zegt Rampaer. “Daarnaast zorgen we ook voor coördinatie bij samengestelde teams, zoals de 4×400 meterploeg bij de mannen, de 4×100 meterploeg bij de vrouwen, of de twee hockeyteams.”

Keuzes maken

Vlaams minister van Sport Philippe Muyters wilde pas na het afsluiten van dit artikel een evaluatie maken van de voorbije Olympische Spelen. Er wordt druk gewerkt aan het derde Topsportplan, maar tegelijk wordt de hele samenwerking onder de loep gelegd. Wel is al duidelijk dat er voortaan meer en duidelijke keuzes moeten worden gemaakt. Dat kondigde BOIC-voorzitter Beckers al aan. “Jamaica heeft bijvoorbeeld resoluut voor de sprint gekozen. Scandinavische landen maken ook keuzes. We kunnen niet in alle sporten investeren.”

Dat vindt ook Trudo Dejonghe. “Wij moeten met hetzelfde geld minder sporters ondersteunen. Met alle respect voor Sven Nys, maar grote medaillekansen dicht je een veldrijder die even gaat mountainbiken niet toe. Korea heeft geen zwemmers, maar haalt eremetaal in gevechtssporten en schieten, Australië in zwemmen en baanwielrennen. Wij halen medailles bijna per toeval. Het topsportbeleid is een beetje zoals onze staatsstructuur. Heel versnipperd, met veel nutteloze tussenniveaus en commissies. Maar niemand schaft ze af. Wat zijn de econometrische verklaringen voor medaillewinst? Het klimaat, het bevolkingsaantal, het bbp per inwoner en het sportbeleid. De top 12, 13 in de medaillestand zijn allemaal landen met een duidelijk beleid.”

Daarbij wordt niet zozeer gekeken naar landen met grotere bevolkingsaantallen en grotere bbp’s. De Verenigde Staten en China kunnen putten uit een ruim arsenaal aan atleten, het Verenigd Koninkrijk pompte net als elk thuisland miljoenen euro’s extra in topsportbeleid om geen mal figuur te slaan. Tussen 2008 en 2012 kreeg UK Sport 760 miljoen euro toegeschoven, los van de indrukwekkende bedragen voor sport op school en inspanningen om het brede publiek aan het sporten te krijgen.

Geen cijfers

“Er is nog veel onderzoek nodig”, merkt Rampaer op. “We hebben geen cijfers waarop we een echte sportpolitiek kunnen baseren.” Het BOIC is ervan overtuigd dat een echt sportbeleid nodig is, dat ruimer is dan alleen de topsport. “Meer projectmatig werken, meer keuzes durven te maken. De coördinatie tussen de ministers van Sport in dit land is verbeterd, maar nog niet genoeg om te kunnen concurreren met Slovenië of Denemarken. Want het Britse of Nederlandse voorbeeld volgen klinkt goed, maar België blijft België. We moeten samen goede keuzes maken, en dat ‘samen’ is niet altijd makkelijk.”

“We moeten het over een andere boeg durven te gooien”, concludeert De Bosscher. “Je moet durven topsporters en coaches een stuk zelfstandigheid te geven. Centraliseren is meestal efficiënter, maar ik denk dat de Nederlanders zelf onderschatten hoeveel effect het heeft dat ze zo zwaar inzetten op regionaal beleid en clubwerking.”

In het zwemmen bijvoorbeeld heeft Nederland 21 local talent clubs, zwemclubs die wegens hun goede werking extra ondersteuning krijgen. “Die detecteren en begeleiden talent. In Vlaanderen is de kwaliteit van de meeste clubs daarvoor onvoldoende. Het lijkt me de moeite om daar in Vlaanderen minstens een proefproject rond op te bouwen. Bijvoorbeeld in Antwerpen, waar toch al een aantal inspanningen zijn geleverd voor topsport.”

Ten slotte hebben – los van de winnaarsmentaliteit van de Nederlanders, die slechts bij enkele Belgische atleten even sterk aanwezig bleek – die lokale poten een versterkend effect op de gevoerde communicatie. “De Olympische Steunpunten promoten talenten, voeren marketing, beconcurreren elkaar zelfs een beetje. Mede daardoor is 95 procent van onze noorderburen nu op de hoogte van het Olympisch Plan 2028, de ambitie om dan de Spelen te organiseren in Nederland.”

LUC HUYSMANS

“100 miljoen euro is een mooi bedrag om een tiental medailles te halen”Pierre-Olivier Beckers, BOIC-voorzitter

“In plaats van meer geld te eisen, zou het BIOC beter eerst tonen dat het zijn job aankan” Trudo Dejonghe, Lessius Hogeschool

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content