Museum voor Schone Kunstmerken

Van Gogh, Rubens en Picasso zouden stomverbaasd staan: het Louvre kopieert zichzelf in Abu Dhabi, het Centre Pompidou kloont zichzelf in Metz en het Guggenheim, de pionier ter zake, exporteert zichzelf naar Mexico. Musea zijn merken geworden en doen aan franchising. Artistieke nouvelle cuisine of cultureel fastfood?

“We leren nog elke dag van de commerciële wereld”, geeft het team van het Musée Rodin in Parijs toe. Nochtans krijgt dit museum elk jaar 600.000 bezoekers over de vloer. “Het is geen kwestie van valse naïveteit, we waren er niet voor opgeleid. Zo simpel is dat.” Pas vorig jaar heeft het Musée Rodin zijn naam als merk gedeponeerd.

Het heeft lang geduurd voor het Rodincopyright een feit werd. Amper twee jaar geleden opende het museum zijn shop met catalogi, prentkaarten, medaillons, pennen en andere afgeleide producten, die nu samen 15 % van de omzet uitmaken. Dat is een substantieel inkomen, maar in niets te vergelijken met wat de conservator al in de jaren negentig had kunnen bedingen toen hij zijn museumschatten exporteerde, eerst naar het Japanse Shizuoka, dan naar het Zuid-Koreaanse Seoul en uiteindelijk naar Bahia in Brazilië. En dat allemaal zonder financiële tegemoetkoming. Natuurlijk heeft de lancering van die satellieten geleid tot de verkoop van tientallen bronzen van de kunstenaar en een winst van verscheidene miljoenen euro, maar voor het gebruik van de naam kwam er niets in het laatje. En dat is een aberratie, of toch minstens een commercieel anachronisme, rekening houdend met de internationale uitstraling van de beeldhouwer.

Cheque van 400 miljoen euro

Andere instellingen hebben klaarblijkelijk hun voorzorgen genomen. Het Louvre zal zich in 2012 of 2013 een faraonisch museum veroorloven in volle woestijn, meer bepaald in Abu Dhabi, naar een ontwerp van sterarchitect Jean Nouvel. Het project beantwoordt aan een wens van sjeik Mohammed Bin Zayed, de zoon van de stichter van de Verenigde Arabische Emiraten. Het akkoord, dat toelating verleent om de naam van het befaamde Franse museum te gebruiken, loopt over dertig jaar en zes maanden en levert het Louvre een cheque op van 400 miljoen euro, zonder dat er aan de toelagen wordt geknaagd en zonder dat er belastingen moeten worden betaald. Alle musea die deelnemen aan uitleningen en tentoonstellingen krijgen samen nog eens 265 miljoen euro. Een aardig spaarpotje dat, zo wordt met de hand op het hart gezworen, uitsluitend zal worden gebruikt voor investeringen.

Het Louvre van Abu Dhabi maakt deel uit van een grootscheeps toeristisch project op het eiland Saadiyat – het eiland van het geluk – dat 29 luxehotels zal omvatten, vier prestigieuze musea, drie jachthavens, twee golfterreinen en een Ferraripretpark … Volgens Henri Loyrette, de topman van het Louvre en verdediger van het project in Abu Dhabi, gaat het gewoonweg om een verschuiving van de culturele geplogenheden. In de jaren zeventig werden de musea volledig gesubsidieerd door de staat, maar tegenwoordig wordt het Louvre voor 40 % gefinancierd met de kaartverkoop, mecenaat en privégeld. Op drie jaar tijd, zo stelt hij vast, werd meer dan 100 miljoen euro ingezameld bij ondernemingen en schenkers, en het publiek is daarvan de belangrijkste begunstigde. De restauratie van de Apollogalerij werd volledig gefinancierd door Total en de tentoonstelling Primatice in 2004 was nooit tot stand gekomen zonder de steun van de Amerikaanse investeringsbank Morgan Stanley. De transactie met Abu Dhabi zou het dan weer mogelijk maken om het Grand Louvre, waarmee in 1981 werd begonnen, af te werken.

Mediatieke slag

De gedachte aan een gefranchiseerd Louvre lokt protest uit. Nochtans werd al een eerste (bescheiden) stap in dezelfde richting gezet in oktober van vorig jaar, met de totstandkoming van een Louvre in Atlanta, de stad van CNN en Coca-Cola. Toegegeven, bijzonder spectaculair is het niet: het gaat om een – hernieuwbare – overeenkomst van drie jaar tussen het Parijse museum en het Amerikaanse High Museum of Art, dat daarvoor een vleugel van 700 m2 en een bedrag van 15 miljoen euro ter beschikking stelt. Op het programma staat een reeks tentoonstellingen, colloquia en wetenschappelijke en pedagogische uitwisselingsprojecten.

In het Noord-Franse Lens zal in de lente van 2010 óók een Louvre uit de grond – of beter de terril – rijzen. Het gaat om een gebouw van 20.000 m2, waarvan de uitwerking werd toevertrouwd aan een Japans architectenbureau, en om een investering van 127 miljoen euro. Die rekening, maar ook de werkingskosten, zullen voor 80 % betaald worden door de regionale instanties, die bereid zijn zwaar in te zetten. De lokale verkozenen steken niet onder stoelen of banken dat ze de bedoeling hebben om een grote mediatieke en economische slag te slaan naar het voorbeeld van Bilbao, die andere industriepool, die in de jaren negentig volledig in verval was, maar op wonderbaarlijke wijze herleefde door de opening van een Guggenheimmuseum in 1997.

Een andere grote favoriet in de internationale kunstwedren is het Centre Pompidou – 5 miljoen bezoekers per jaar – dat zich eveneens volop aan het voortplanten is, met Beaubourg-Metz dat gepland is voor eind 2009. De baby, die 45 miljoen euro zwaar zal zijn, lijkt op een gigantische, uiterst gestileerde Chinese hoed. En dat blijkbaar in afwachting van toekomstige Pompidoucentra in Sjanghai en India …

Redder in nood

Buiten Europa heeft het Hermitagemuseum van Sint-Petersburg zichzelf – weliswaar gesponsord door IBM – gekloond in een zeventiende-eeuws gebouw in Amsterdam, maar de hoofdprijs op het gebied van duplicatie gaat toch naar het Guggenheim.

Ter herinnering: het befaamde museum Solomon R. Guggenheim werd in 1959 ingehuldigd op Fifth Avenue in New York, langs Central Park en in de buurt van de chique Upper East Side. In 1992 gaf het museum, dat toen al vier jaar geleid werd door Thomas Krens, voor 54,6 miljoen dollar obligaties uit om de uitbreiding van het museum mogelijk te maken (er moest een toren van 20.000 m2 tegenaan geplakt worden), alsook de bouw van een nieuw Guggenheim in de wijk SoHo. Daar kwam nog de renovatie bij van het originele gebouw en een ‘opfrisbeurt’ voor het Palazzo Venier dei Leoni in Venetië, waarin zich de verzamelingen bevinden van Peggy Guggenheim, een nicht van de grondlegger.

Om de kas te spekken had Krens zich al van bij zijn aanstelling stoutmoedig voorgenomen om overal in de wereld Guggenheimfilialen te creëren, die dan volgens een eenvoudige beurtrol de kunstverzamelingen zouden uitwisselen, waarvan in New York slechts 7 % wordt tentoongesteld.

Begin jaren negentig werd er bijvoorbeeld gesproken over een Guggenheimmuseum in Salzburg en een ander in Wenen. De architect werd aangeduid, de plannen getekend, de maquettes gebouwd, maar uiteindelijk leidde het allemaal tot niets. Tegen alle verwachtingen in werd echter Bilbao uit de hoge hoed getoverd. Baskenland ging in op de financiële eisen van de New Yorkse instelling (20 miljoen dollar voor toegang tot de verzamelingen gedurende dertig jaar) en aanvaardde ook het waanzinnige ontwerp van architect Frank Gehry. En hop, de pers liet zich meeslepen en Krens werd plots de redder in nood die vergeten kunstwerken uit de mottenballen haalde.

Plannen in de lade

De Guggenhemsatellieten werden inderdaad tussen 1997 en 2001 gelanceerd, maar zonder al te veel panache. Het ging maar om dependances van musea. Er kwamen twee steunpunten in Las Vegas – een daarvan is in partnerschap met het Hermitagemuseum en werd ondergebracht tussen de gokkasten van het Venetian Casinohotel – en een derde, kleiner exemplaar in Berlijn dat wordt gefinancierd door Deutsche Bank. Een groot verschil met de geniale kolos van Bilbao.

Het werd allemaal wat ingewikkelder toen de grote metropolen om beurten met voorstellen afkwamen. Venetië, Tokio, Taiwan, Rio de Janeiro en Singapore werden allemaal grondig bestudeerd, maar bleven uiteindelijk in de lade liggen. Daarbij moet wel gezegd dat het instapgeld niet min was. Elke stad die zich kandidaat stelde; moest immers 2 miljoen dollar aan het Guggenheim overmaken voor de uitvoering van een haalbaarheidsstudie.

Alleen het Guggenheim van Guadalajara in Mexico, met een toren van 180 meter hoogte aan de rand van een klif, kreeg in 2004 de goedkeuring. Maar niets zegt dat het project ooit tot stand zal komen, want aan 1071 Fifth Avenue draait tegenwoordig alles vierkant. De legendarische Peter B. Lewis, voorzitter van de raad van bestuur en grote donateur, legde zijn functie neer in 2005 om te tonen dat hij niet akkoord ging met de franchisepolitiek van Thomas Krens, die overigens van zijn functie werd ontheven en zich nu nog alleen bezighoudt met het management van de filialen.

Dankzij de onbeperkte middelen van de Emiraten moet de Guggenheim in Abu Dhabi normaal gezien de dans ontspringen. Maar voor het overige oogt de balans allesbehalve rooskleurig. De schets voor een Guggenheim SoHo werd definitief begraven, een van de succursalen in Las Vegas heeft de rolluiken neergelaten en de befaamde ‘Dogana’ van Venetië, die door de New Yorkse instelling zo gegeerd was, ontglipte onlangs het museum ten voordele van de Franse miljardair en kunstverzamelaar François Pinault. (T)

Door Antoine Moreno

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content