Monetaire macht en onmacht

Op 10 mei hebben de centrale banken van Sri Lanka en Vietnam hun belangrijkste beleidsrentevoeten verlaagd. Volgens de analisten van Bank of America bracht dat de teller van de wereldwijde monetaire versoepeling sedert 2007 op 513 acties. Al bijna zes jaar schuift wereldwijd het monetair beleid almaar verder op in de richting van goedkoper en ruimer beschikbaar geld.

Die versoepeling van het monetaire beleid is zonder voorgaande in de moderne geschiedenis. Steeds meer mensen beginnen evenwel twijfels te koesteren over die bulldozerpolitiek. Zo stelde de Canadese minister van Financiën, Joe Flaherty, onlangs dat “geld drukken en een eufemisme daarvoor, namelijk quantitative easing, tijdelijke fenomenen dienen te zijn”. “Zo’n beleid consistent blijven volhouden, leidt onvermijdelijk tot grote narigheid”, vervolgde hij.

Mohamed El-Erian, de gereputeerde CEO van het grote investeringsfonds Pimco (Pacific Investment Management Co), vertelde aan Bloomberg dat hij hoopt dat “de verbetering van de fundamentele gegevens de centrale banken en hun acties zal valideren.” El-Erian suggereert zonder veel voorbehoud dat vervelende problemen zullen opduiken als die structurele verbeteringen uitblijven.

De uitlatingen van Flaherty en El-Erian geven perfect aan waar het kalf gebonden ligt te midden van die tsunami van geldcreatie. De centrale banken — van Vietnam en Sri Lanka over Japan tot de Amerikaanse Federal Reserve en de Europese Centrale Bank — hebben in essentie twee doelstellingen. Ten eerste: de economische groei weer in gang trekken (of houden). Ten tweede: de ruimte creëren voor de politici om op diverse terreinen orde op zaken te stellen. Wat dat laatste precies inhoudt, verschilt uiteraard nogal van land tot land en van regio tot regio. We spitsen de aandacht hier toe op wat er in Europa moet gebeuren.

Europa heeft dringend behoefte aan ingrepen in drie domeinen. Ten eerste is er dringend meer politieke unie nodig om de monetaire unie te vervolledigen. Het streven naar een degelijk functionerende bankenunie maakt daar één onderdeel van uit. Ten tweede zitten de publieke financiën in de meeste Europese landen op crashkoers. Die landen moeten dan ook dringend kleur bekennen over wat ze daar op termijn écht aan willen doen. Ten derde zijn nieuwe impulsen vereist om het groeitempo op lange termijn aan te zwengelen. Die maatregelen hebben vooral te maken met regulering, belastingdruk en investeringsklimaat.

Het spreekt voor zich dat een soepel monetair beleid in die drie beleidsterreinen nauwelijks of geen zoden aan de dijk kan zetten. Integendeel zelfs, het gevaar is zeer reëel dat de centrale banken net het omgekeerde bereiken van wat ze beogen. De ruimte en de relatieve, zij het tijdelijke, rust die ze met hun acties creëren, houden het reële risico in dat politici in slaap gewiegd worden en dat er niet of onvoldoende actie ondernomen wordt om de monetaire unie institutioneel te verbeteren, de publieke financiën afdoende te saneren en/of de economische groei structureel aan te zwengelen.

Ondertussen blijft er natuurlijk de vraag of de centrale banken er met hun beleid van de jongste jaren in slagen de economische groei te stimuleren. Het antwoord lijkt op het eerste gezicht en zeker in de industrielanden negatief te zijn: als er al groei is, blijft die zwak. Maar de voorstanders van het expansieve monetaire beleid argumenteren dat het zonder de aanpak van de centrale banken allemaal nog veel erger was geweest. Dat blijft een punt van discussie waarbij zowel de voor- als de tegenstanders pijlen op hun boog hebben.

Wel zeker is dat de superlage rentevoeten en de aanhoudende balansexpansie (quantitative easing) van de centrale banken ongewilde gevolgen hebben. Het gaat dan onder meer om zeepbellen en -belletjes allerhande. Het opblazen van die bellen geeft altijd een positief effect, maar wanneer die bubbels weer leeglopen, weegt dat steevast op de economie.

Centrale bankiers lijken wel voetballers die én voor de organisatie van de verdediging én voor de spelverdeling op het middenveld én voor de doelpunten moeten zorgen. Zelfs voetbalgenieën als Lionel Messi, Diego Maradona en Johan Cruijff slaagden er niet in al die taken op zich nemen en tot een goed einde te brengen.

JOHAN VAN OVERTVELDT, HOOFDREDACTEUR

Het gevaar is zeer reëel dat de centrale banken net het omgekeerde bereiken van wat ze beogen met hun tsunami van geldcreatie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content