‘Mix tussen wettelijk en aanvullend pensioen blijft nodig’

Het Raadgevend Comité voor de Pensioensector wil dat de volgende regering voorrang geeft aan de uitbouw van het wettelijk pensioen ten nadele van de aanvullende pensioenen. Bovendien wil het comité via een vermogensbelasting het pensioenstelsel betaalbaar houden. Itinera-hoofdeconoom Ivan Van de Cloot heeft daar ernstige bedenkingen bij.

De belastingverminderingen en -vrijstellingen die worden toegekend aan de verschillende vormen van aanvullende pensioenen worden beter afgeschaft. Dat is een van de aanbevelingen van het Raadgevend Comité voor de Pensioensector aan de volgende federale regering. Het comité groepeert 40 organisaties van gepensioneerden en publiceerde vorige week zijn advies aan de volgende regering in een rapport.

Daarin staat te lezen dat volgens het comité de relatief lage wettelijke pensioenen (eerste pijler) dienen te verhogen. Die vallen onder het repartitiestelsel waarbij de werkenden betalen voor de gepensioneerden. Een Belg met een gemiddeld loon kan netto rekenen op een pensioen van 63 procent van zijn gemiddelde loopbaaninkomen. Het comité wil dat percentage optrekken tot 75 procent van het gemiddelde beroepsinkomen van de 25 beste loopbaanjaren. Die hogere pen-sioenenuitkeringen zouden onder andere worden gefinancierd door de middelen die vrijkomen bij het schrappen van de fiscale voordelen voor pensioensparen via het bedrijf of de sector (de tweede pijler) of het individuele pensioensparen (derde pijler).

Het comité verzet zich daarmee tegen het principe dat de jongste jaren meer en meer ingang vond in ons land: omdat het wettelijk pensioen in België tamelijk laag ligt, moet de bevolking er zo veel mogelijk toe worden aangezet om te sparen voor een aanvullend pensioen. Momenteel doet 60 procent van de Belgen aan pensioensparen via de tweede pijler. “Een veel te laag percentage”, zeggen de verenigingen van gepensioneerden. “De Belgen hebben bovendien een zeer ongelijke toegang tot het aanvullend pensioen. Om te beginnen zijn het vooral de hogere inkomens die aan pensioensparen doen. Zij krijgen bij de pensionering een extraatje bovenop hun wettelijk pensioen dat sowieso al relatief hoog ligt.” En er zijn nog andere grote verschillen. Bij bedrijven met minder dan 50 werknemers is in iets meer dan de helft van de gevallen sprake van een aanvullend pensioenplan. Bij bedrijven met meer dan 100 werknemers stijgt dat tot 82 procent.

Bovendien hebben arbeiders en bedienden niet altijd in dezelfde mate toegang tot een pensioenplan. Het gros van de pensioenplannen zijn bedrijfsplannen, maar die hebben vooral betrekking op bedienden. De sectorplannen (27 in totaal) tellen dan weer vooral arbeiders. Maar in die groep zijn de vrouwen (12 %) sterk ondervertegenwoordigd. Wel zorgen de sectorale plannen ervoor dat binnenkort ongeveer 3 op de 4 werknemers sparen voor een aanvullend pensioen. Maar ook dat kan het Raadgevend Comité voor de Pensioensector niet overtuigen. “De voordelen die voortvloeien uit een groot aantal sectorale pensioenfondsen zijn onvoldoende door de hoge administratiekosten en winsten die door commerciële verzekeringsmaatschappijen worden ingehouden”, zo luidt het. Bovendien waarschuwt het comité voor de risico’s die verbonden zijn aan pensioensparen: een nieuwe beurscrisis kan de pensioenreserves waarvan de kapitalen onlangs zijn afgenomen, nog verder aantasten.

Risico’s worden best gespreid

Ivan Van de Cloot, hoofdeconoom van de denktank Itinera, vindt dat het Raadgevend Comité kort door de bocht gaat. “Vergeet niet dat er aan elke pensioenpijler risico’s verbonden zijn”, zegt hij. “Ook aan de wettelijke pensioenen. Daar heb je geen beleggingsrisico maar een politiek risico. Je hoeft maar te kijken naar het budgettaire beleid van een land. Dat kan ook een hypotheek leggen op de betaalbaarheid van de wettelijke pensioenen. De burger is afhankelijk van de vooruitziendheid van politici om ook in de toekomst nog in pensioenen te voorzien. In België ziet de situatie er niet rooskleurig uit met een overheid die op te grote voet heeft geleefd.”

Van de Cloot wijst ook op de demografische risico’s die bij elk pensioenstelsel een rol spelen. In de pensioenanalyse die Itinera onlangs uitbracht, stelt hij dat “de pensionering van de babyboomers een extra probleem voor het repartitiestelsel veroorzaakt. Maar evenzeer kan deze demografische verschuiving een massale opvraging van kapitaal veroorzaken, wat de rendementen op de financiële markten kan ondermijnen. Wie pensioenrechten opbouwt, spreidt dus best de risico’s en daarom is een mix van wettelijke en aanvullende pensioenen aangewezen.”

De hoofdeconoom van Itinera heeft ook bedenkingen bij de stelling van het Raadgevend Comité dat de administratiekosten van private aanvullende pensioenstelsels per definitie hoger liggen dan die van het publieke wettelijk pensioen. De private pensioenplannen zouden benadeeld zijn omdat ze niet de schaalvoordelen van de publieke pensioenplannen hebben. Dat zou wegen op het rendement van die aanvullende pensioenen. “Fout”, zegt Van de Cloot. “Er bestaat een enorme variatie tussen rendementen van pensioenplannen ongeacht of ze publiek dan wel privé beheerd worden.”

Wel onderschrijft hij de stelling van het Raadgevend Comité dat het vooral de hogere inkomens zijn die aan pensioensparen doen. “De tweede pijler democratiseert, maar de derde pijler blijft beperkt tot een groep met hogere inkomens”, stelt hij vast. “Je kunt de fiscale kortingen die worden toegekend aan bepaalde individuele pensioenplannen inderdaad afschaffen. In plaats van te kiezen voor de aftrekbaarheid van bijdragen kun je kiezen voor een belastingskrediet. Dat helpt ook personen die minder verdienen.”

Rijke Belgische gepensioneerden

Maar alleen een afschaffing van de fiscale voordelen voor pensioensparen vinden de gepensioneerdenverenigingen onvoldoende. Een vermogensbelasting moet het wettelijk pensioenstelsel extra financiële ademruimte geven. Nieuwe bronnen van alternatieve financiering zoals een veralgemeende sociale bijdrage kunnen de globale opbrengst voor de sociale zekerheid aanzienlijk laten toenemen. Zo’n alternatieve financiering zou onder andere de solidariteitsbijdrage kunnen vervangen en niet alleen gelden voor werknemers, zelfstandigen, gepensioneerden, maar ook voor inkomsten uit kapitaal.

Van de Cloot is sceptisch: “Wat voor een vermogensbelasting zou dat precies moeten zijn? Dat is mij toch onduidelijk. Bovendien moeten we ons niet te veel illusies maken. Als een vermogensbelasting bijvoorbeeld 4 miljard euro opbrengt, is dat nog veel te weinig om de begrotingsput te dichten en de vergrijzingskosten op te vangen.”

Van de Cloot waarschuwt er ook voor dat de gepensioneerdenverenigingen met hun pleidooi in eigen vlees dreigen te snijden. Een vermogensbelasting zou hun opgebouwde vermogen (aandelen, obligaties, vastgoed…) in het vizier nemen. Ook al liggen de wettelijke pensioenen in ons land gemiddeld laag, de Belgische gepensioneerden behoren tot de rijkste van Europa. Hun nettovermogen bedraagt gemiddeld 250.000 euro, wat bijvoorbeeld het dubbele is van een Zweedse gepensioneerde. De verklaring is niet ver te zoeken: 80 procent van de Belgische gepensioneerden is eigenaar van zijn woning. Dat is het hoogste cijfer van Europa.

Door alain mouton

Met een pleidooi voor een vermogensbelasting snijden de gepensioneerdenverenigingen in hun eigen vlees.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content