Minder tranen om boeren

Vandaag zingt de lente, het seizoen van de bloeikracht, de hellere vogelkelen, de groene sluier over de velden. Zelfs de verstokte stedeling wordt ontroerd door deze hergeboorte en denkt heidens dat boeren zo dicht bij het paradijs staan dat zij bijzondere ondernemers zijn en recht hebben op meer mildheid dan staalmanagers, beroepsbeleggers, bankiers en textielfabrikanten in de rats.

Is de inkt en de tijd besteed aan de landbouwers in verhouding tot de belangrijkheid van het probleem? Het zieke vee leidt tot een gewetensonderzoek en de eensgezindheid lijkt te worden: terug naar het klein-is-fijn-dorp. Moeten we weer naar de lokale wormstekige appels en het vlees van de plaatselijke slager die persoonlijk de koe aan het einde van zijn straatje kent? Lokale productie betekent dezelfde waren, elke dag. Wel lam voor Pasen, geen lam daarbuiten; wel vers fruit in de herfst, niks verse peren daarbuiten.

De oplossing ligt aan het andere einde van het scala, bij de professionele agrariër met grote akkers en veestapels die wetenschappelijk worden beheerd. Bij de professionele agrariër die koopt en verkoopt in een wereld zonder grenzen en toelagen. Hoeft u wel Vlaamse tomaten, zou u niet beter af zijn met tomaten gekweekt in de plenzende zon van Marokko en met graan van de zwarte aarde in Oekraïne (waar onze overgrootouders het kochten voor de communisten de landbouw kapot terroriseerden)?

Iedereen in Vlaanderen is stadsmens. Zelfs de autochtone dorpelingen en de ingewekenen in de uitgezakte dorpen met slaapbuurten onderscheiden amper een geit van een schaap en een pony van een ezel. Hoe minder we weten van de boerenstiel, hoe traneriger we reageren op waggelend vee en het ononderbroken onheil van de landbouwers. De delen van de landbouw waarvoor de meeste tranen biggelen, hebben weinig van doen met een wetenschappelijke bedrijfsvoering. Zij zijn vergelijkbaar met stoomtreinen op smalspoor voor de zondagsnostalgici.

Zijn de boeren de rentmeesters van de groene ruimte? Als het daarover gaat, dan is de betere weg om het platteland uit te leveren aan de brute kracht van de planten en de dieren. Die zullen het landschap herscheppen zonder boerenconservator en zonder subsidies.

Neem een voorbeeld aan Nieuw-Zeeland. In 1984 kwam dertig procent van het inkomen van de landbouwers rechtstreeks uit de belastingpot. De toestand voor de Nieuw-Zeelandse schatkist werd onhoudbaar en de subsidies werden beperkt tot nagenoeg niets. Stortte de landbouw van de tegenvoeters in mekaar? Neen. De schaalvergroting van de boeren en de voedselverwerkers plus de druk van de wereldmarkt brachten triomf voor de professionelen.

Cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) tonen dat in 1986-88 en in 1997-99 de steun aan de Europese landbouwers gemiddeld ongewijzigd bleef en 44% bedroeg van het agrarische inkomen. Waanzin. Waar halen de Europese boeren het recht om hun immuniteit voor de reële economie op te eisen?

De enige steekhoudende vraag luidt: is de dienst of het product die geleverd wordt nuttig en op de meest rendabele wijze bekomen? Voor koetsenbouwers, strobinders, klompenmakers waren er evenmin subsidies om hen het eeuwige leven te waarborgen. Grien minder om de agrariërs, gebruik het gezonde boerenverstand.

Frans Crols

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content