MEER DAN ERRERA

Aan de Brusselse Koningstraat, tegenover de Warande, staat een huis waarvan de laatste bewoner Jacques Errera is geweest. Hij was professor aan de ULB, een van onze eerste nucleaire specialisten, telg van een familie die o.m. ook een van de gezaghebbendste experten inzake grondwettelijk recht telde en wiens “Cours de droit constitutionnel” verplichte lectuur was aan alle rechtsfaculteiten voor en vlak na de jongste wereldoorlog. Dat is het (gerestaureerde) huis waarin de Vlaamse minister-president voortaan zijn buitenlandse gasten zal ontvangen, Vlaamse diplomatieke dagen zal organiseren, en alles zal concentreren wat de Vlaamse vertegenwoordiging in het Vlaamse, het Belgische, en het internationale Brussel met zich brengt. Critici hoor ik al stellen dat Luc Van den Brande aan hoogmoedswaanzin moet lijden om zo’n huis tot residentie in hartje Brussel te willen, op wandelafstand van het Koninklijk Paleis en van de Lambermont, de residentie van de Belgische Premier. Ik zie daarin geen hoogmoed of gekte; wel een manifestatie van zelfbewustzijn en van fysieke aanwezigheid op een strategische plaats. Dat moet gebeuren zonder zelfoverschatting, met smaak, en met stijl.

Wie Vlaanderen aan het buitenland wil slijten heeft natuurlijk meer nodig dan een prachtig huis aan het park waar in de septemberdagen van 1830 dingen gebeurden die de afbraak hebben ingeluid van de Staat der Verenigde Nederlanden, zelf geboren in de nadagen van de slag van Waterloo. Zo iemand moet handelen uit een bewustzijn van de stand der geschiedenis in 1998, en ook met een perspectief voor de éénentwintigste eeuw. Dat houdt in dat het België van nu niet meer de internationale bestaansreden heeft die het meekreeg in het Londense Verdrag der vier en twintig artikelen (1839); een barrière zijn tegen hernieuwde Franse agressies, maar toch door Frankrijk beter geaccepteerd dan de Verenigde Nederlanden. Hoe verder de Europese integratie voortschrijdt, hoe minder er overeind blijft van de grondgedachte van dat Londense Verdrag. In 1998 leven we al vijf jaar onder een grondwet die de gewesten en gemeenschappen een steeds grotere armslag geeft en hen zelfs recht geeft op eigen buitenlandse betrekkingen; uiteraard voor de materies voor welke zij bevoegdheid hebben, en in coördinatie met de Belgische federale buitenlandse betrekkingen.

Het is merkwaardig dat van de drie Belgische gewesten, Vlaanderen tot nu toe meer dan de andere gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden van de grondwet van 1993 en van de bijzondere wet die daarop geënt werd. Dat komt mede door de geestdrift die minister-president Luc Van den Brande voor de internationale relaties ontwikkeld heeft. Toen hij zijn tweede Vlaamse regering vormde, drie jaar geleden, heeft hij alle Vlaamse buitenlandse betrekkingen, met uitzondering van de zuiver culturele, tesamen gebracht in zijn hand: exportbevordering, aantrekken van buitenlandse investeringen, de Vlaamse ontwikkelingshulp, de externe betrekkingen voor materies waarvoor Vlaanderen als gemeenschap en als gewest bevoegdheid heeft. De palmares van drie jaar geconcentreerd Vlaams buitenlands beleid is niet te onderschatten: een groeiende samenwerking met Nederland en verdragen – Maas, Schelde, enz. – die nooit een realiteit konden worden in de tijd dat de buitenlandse zaken nog onverdeeld Belgisch waren; verdragen met de Baltische Republieken, Polen, Hongarije, Roemenië e.a. die in gemengde commissies voorzien waarin jaarprogramma’s voor samenwerking worden vastgelegd; een groeiende samenwerking met multilaterale instellingen (Wereldbank, Europese Ontwikkelingsbank, Internationale Arbeidsorganisatie); een aanwezigheidpolitiek binnen het Europa der gewesten; enz.

Het siert de Vlaamse minister-president dat recent uit verschillende van zijn verklaringen kan afgeleid worden dat hij het bij die dagelijkse gang van zaken niet wil laten, en dat hij op zoek is naar meer fundamentele dingen: elementen voor een politiek op langere termijn. Reeds twee jaar geleden wilde hij alles weten over de manier hoe de Ministeries van buitenlandse zaken in de buurlanden aan strategie-bepalingen doen, hoe ze prospectie en analyse tot stand brengen, en hoe ze in staat zijn om alle ideeën inzake buitenlandse betrekkingen (ook deze die buiten de gespecialiszeerde ambtenarenmilieus leven) voor buitenlandse zaken te mobiliseren. Daar zijn we dan echt op de goede weg.

Buitenlandse betrekkingen zouden een zaak moeten zijn van de ganse levende gemeenschap, niet van politici en ambtenaren alleen. Er zijn universiteiten die bouwstenen kunnen aanbrengen. Er zijn bedrijfsleiders die met hun internationaal profiel erg belangrijke perspectieven kunnen openen. In sociaal-economische organisaties zijn er mensen aan het werk die met hun internationale contacten meer in beweging kunnen brengen dan de gespecialiseerde ambtenarij alleen. Al die kennis en “goodwill” mobiliseren; alle ideeën naar boven doen komen; de intellectuele kracht opbrengen om uit die cocktail noties te distilleren waarmee ten bate van Vlaanderen internationale politiek gemaakt kan worden; de eigen identiteit bevestigen terwijl men toch ook met alle andere gemeenschappen, groepen en regios de gewenste samenwerking tot stand brengt… dat kan één van de meest passionante opgaven zijn voor een politicus die een streep wil nalaten in de geschiedenis van zijn volk. Dat is iets dat de muren en de meubels van het Errerahuis zou moeten doordringen. Dan zetten we misschien ook een eerste stap om Brussel, of een van de Vlaamse kastelen daarrond, tot een klein Davos-forum voor de Lage Landen te maken.

De auteur was ambassadeur en kabinetschef op Buitenlandse Zaken

JAN HENDRICKX

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content