MAN VAN DE DIALOOG

Hoe Vlamingen het verkwanselden

Het heengaan op negentigjarige leeftijd van de politoloog Léo Moulin werd in Franstalig België nauwelijks meer opgemerkt dan in Vlaanderen, waar hij nochtans ook enige bekendheid genoot zij het enkele decennia geleden als een man van de dialoog tussen Vlamingen en niet-Vlamingen. Lang geleden we gaan terug tot het einde van de jaren twintig kwam de jonge Waalse student langs de grote poort in de publieke belangstelling : hij werd namelijk als beursstudent aan de universiteit van Bologna opgepakt in het bezit van antifascistisch propagandamateriaal en bracht daarna enkele maanden in een gevangenis van Rome door. Bijna even toevallig was zijn intrede in de wetenschappelijke milieus van hetgeen men achteraf de politologie is gaan noemen het woord trad gedurende enkele jaren in concurrentie met de term politicologie.

Léo Moulin had in 1942 enkele dagen doorgebracht in de benedictijnenabdij van de Keizersbergen bij Leuven en hield aan zijn bezinning een standaardwerk over. Daarin schreef Moulin dat de wortels van de hooggeroemde westerse democratische instellingen niet uitsluitend in de vrijzinnige (schrijf ook linkse) wereld of, à la rigueur, in het protestantse segment van het christendom liggen, maar ook in het katholieke segment. In de eenvoudigste tradities, namelijk in de praktijk, de ervaring en de inspiratie inzake verdeling en omgaan met macht. Zo leverde Léo Moulin een bijdrage tot de politologie, en een (ongevraagd) geschenk voor de legitimatie van de christen-democratie of alles wat zich daarop beroept.

DIALOOG.

In de jaren zestig veroverde Léo Moulin een reputatie van wetenschappelijkheid en integriteit toen hij zich, vooral dan als voorzitter van het Belgisch Instituut voor Wetenschap der Politiek (in opvolging van Marcel Grégoire) en gedeeltelijk beïnvloed door zijn omgang met zijn Vlaamse studenten aan de Naamse Faculté Notre-Dame, ging bezighouden met de dialoog tussen Vlamingen en niet-Vlamingen.

Dit soort gesprekken waren toen al lang en volop aan de gang. Men kan zich voorstellen dat zij gevoerd werden door de verkeerde personen. De juristen hadden er de hand op gelegd en waren uiterst productief in het voortbrengen van wetten in afwachting van de plethora van instellingen die nog zou volgen tijdens de opeenvolgende staatshervormingen zogezegd om de wetten aan te vullen en te voltooien, maar eigenlijk bij gebrek aan beter. Bovendien gooiden de economisten zich met evenveel overtuiging in het debat. Zij zouden de kwestie wel regelen, eventueel na wat gesjacher. Immers, hun dogma was toen dat de welvaart alleen maar kon toenemen.

De eigenlijke beoefenaars van de politieke wetenschappen, of bescheidener gesteld, zij die de dialoog tussen de samenstellende volksgroepen van België benaderden vanuit de politieke wetenschappen, vormden nog een kleine maar opkomende groep. Zij spraken onderling nog eenzelfde taal (sindsdien kan er nog alleen sprake zijn van een gedegradeerd jargon), waren het eens over het centrale thema : de macht namelijk. En ze deelden eenzelfde uitgangspunt : het conflict om macht.

WINNAARS.

Ik bracht in het Instituut voor de Wetenschap der Politiek in Elsene, waar tal van persoonlijkheden uit hogergenoemde categorieën elkaar troffen, een goed deel van mijn vrije tijd door buiten mijn professionele bezigheden in de financiële holding Lambert (waar het overigens evenzeer over macht als om geld te doen was). Ik zou hier buiten Léo Moulin andere namen kunnen noemen van wetenschappelijke beoefenaars, mediamensen, opkomende en neerdalende politici die men er kon ontmoeten. Alleen van deze laatsten zal ik er één noemen, ook omdat hij zo typisch was : Paul Henri Spaak.

Spaak, oud-minister van Buitenlandse Zaken, deelde de algemeen verspreide mening (ook bij Marcel Grégoire, de vorige voorzitter en ex-anti-Vlaamse minister van Justitie) dat de Vlamingen aan de winnende hand waren. Men kon dit trouwens vaststellen met het blote oog : in het economisch landschap. Ook de buitenlandse deskundigen, de Amerikaan Lorwin bijvoorbeeld, maar ook Zwitsers en Fransen waarmee wij dialogeerden, waren hiervan overtuigd. Men moest geen eersterangs politoloog zijn zoals Moulin en sommige anderen om tot deze vaststelling te komen. Hun tweede conclusie was dat de Vlamingen gecomplexeerd dit was toen het modewoord waren, en allicht de anderen ook. Dit gaf aan het doorslaan van de balansen ten voordele van de Vlamingen iets precairs en aan de pro-Vlaamse meningen iets intermittens (ik zou Paul-Henri Spaak enige keren van kamp weten wisselen).

WANKEL.

Het zelfvertrouwen van de Vlamingen was wankel, en het vertrouwen in het zelfvertrouwen van de mede-Vlamingen was zo goed als onbestaande. De niet-Vlamingen uit het land, zoals overigens ook de buitenlandse waarnemers, begonnen dan ook te twijfelen of de Vlamingen en vooral dan de Vlaamse bovenlaag in staat zou zijn om een verandering die nochtans volop aan de gang was tot een goed en definitief einde te brengen. In het beste geval hoorden zij vanuit Vlaanderen woordenkramerij en in het slechtste geval achterbakse dubbelzinnigheid. Zij vielen bijgevolg vanzelf terug op het meer reële : afzonderlijke gevestigde belangen allerhande en het behoud van een status-quo die nog niet zolang daarvoor onwaarschijnlijk scheen.

Omdat de Vlamingen de voor de hand liggende stelling van de meerderheid hadden opgegeven, gingen zij de tweede ronde van het conflict of van de dialoog in met één hand gebonden op de rug. Zij moesten de doeleinden die zij aan hun achterban hadden toegezegd ditmaal kopen met tegenprestaties van hun tegenstanders. De dialoog die een kwarteeuw geleden op gang was gekomen, is beëindigd door een addicatie van de Vlaamse deelnemer en overgegaan in een uitzichtloze slijtageslag.

LODE CLAES

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content