Langer werken is langer wachten op aanvullend pensioen

TWEEDE PENSIOENPIJLER "Voor alle nieuwe pensioenplannen moet de eindleeftijd vanaf 2016 minstens 65 jaar zijn."

De verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd heeft ook invloed op het ogenblik dat het kapitaal van een groepsverzekering of een interne pensioentoezegging wordt uitgekeerd.

De leeftijd waarop voor de meeste Belgen die na 1964 zijn geboren het wettelijk pensioen ingaat, is opgetrokken naar 67 jaar. Er is een overgangsregeling voor werknemers die geboren zijn van 1960 tot 1963. Zij kunnen met pensioen op 66 jaar. Het wettelijk pensioen – de eerste pensioenpijler – wordt belast tegen de progressieve aanslagtarieven (maximaal 50%), maar gepensioneerden kunnen wel aanspraak maken op een belastingvermindering die afneemt naarmate hun wettelijk pensioen hoger is of ze andere progressief belastbare inkomsten hebben, zoals onroerende inkomsten.

De verhoging van de pensioenleeftijd heeft geen invloed op de uitkering, de eindleeftijd en de eindbelasting op het kapitaal dat u zelf opbouwt met pensioensparen en individuele levensverzekeringen – de derde pensioenpijler. Op de dag dat u 60 jaar wordt – of op de tiende verjaardag van het contract, als u na uw 55ste begint te sparen – houdt de verzekeraar of de bank de zogenoemde belasting op langetermijnsparen in. Dat is een eenmalige belasting van 8 procent voor het pensioensparen en van 10 procent voor individuele levensverzekeringen, die bevrijdend is. Dat betekent dat u later geen belasting meer betaalt als u de premies blijft betalen en die fiscaal inbrengt. Dat kunt u doen tot het jaar dat u 60 wordt.

De eenmalige heffing wordt gedeeltelijk vervroegd voor pensioenspaarcontracten die zijn afgesloten voor 2015. Van 2015 tot 2019 betaalt u elk jaar al 1 procent – in totaal dus 5 procent – op de reserve van uw contract op 31 december 2014. Op uw 60ste betaalt u dan nog 8 – 5 = 3 procent.

Uitkeringen en eindleeftijd

De tweede pensioenpijler bestaat uit aanvullende pensioenen – waaronder groepsverzekeringen, pensioenfondsen en individuele pensioentoezeggingen (IPT) – waarvan uw onderneming of uw werkgever de premies als beroepskosten kan aftrekken. De voorwaarde is dat de 80 procentregel wordt nageleefd. Die houdt in dat het pensioenkapitaal van de tweede pijler, samen met het wettelijk pensioen en omgezet in een rente, niet hoger mag zijn dan 80 procent van de laatste normale brutojaarbezoldiging van de begunstigde. Is het pensioenkapitaal onredelijk hoog, dan kan de onderneming of de werkgever het overmatige deel fiscaal niet aftrekken. Ook het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) behoort tot de tweede pensioenpijler.

De verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd heeft een belangrijke invloed op het tijdstip dat het pensioenkapitaal van de tweede pijler kan worden uitgekeerd. “Sinds 1 januari kunnen aanvullende pensioenen van de tweede pijler pas worden uitgekeerd vanaf het ogenblik dat het wettelijk pensioen ingaat of theoretisch kan ingaan”, zegt Dirk Van wal, partner bij BDO Belastingconsulenten. “Denk bijvoorbeeld aan iemand die recht heeft op het wettelijk pensioen, maar nog aan de slag blijft. De contractueel overeengekomen datum van de uitkering is niet meer bepalend.”

“Zodra de aanbieder van een groepsverzekering of een IPT op de hoogte wordt gebracht dat een aangeslotene met pensioen gaat, moet hij het aanvullend pensioenplan stopzetten op de pensioneringsdatum en overgaan tot de uitbetaling, ongeacht de einddatum in het contract”, zegt Jan Scheepers, directeur Leven bij Baloise Insurance. Na uw pensionering kunt u het pensioenplan niet meer voortzetten.

Voor bestaande pensioenplannen geldt een overgangsregeling voor wie in 2016 minstens 55 jaar is. Die groep kan het aanvullend pensioen nog altijd vroeger opnemen, zonder dat haar wettelijk pensioen is ingegaan, op voorwaarde dat het pensioenplan dat toelaat. Wie dit jaar 55 is, kan dat doen op 63, wie 56 is op 62 jaar, wie 57 is op 61 jaar en wie ouder dan 58 is op 60 jaar.

De verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd heeft ook een impact op de eindleeftijd van de aanvullende pensioenplannen. Jan Scheepers: “Voor alle nieuwe pensioenplannen moet de eindleeftijd vanaf 2016 minstens 65 jaar zijn. Bestaande pensioenplannen, zoals VAPZ’s en IPT’s die tot 60 jaar lopen, moeten op 60 jaar worden verlengd tot minstens 65 jaar. Voor bestaande groepsverzekeringen moet bij de wijziging van de pensioenleeftijd de nieuwe einddatum worden vastgelegd op minstens 65 jaar. Dat geldt ook voor alle nieuwe aansluitingen vanaf 2019.”

Fiscale druk

De belastingdruk in de tweede pijler blijft ongewijzigd. “Aanvullende pensioenen in de tweede pijler worden doorgaans uitgekeerd als een eenmalig pensioenkapitaal”, legt Dirk Van wal uit. “Op dat kapitaal wordt eerst een RIZIV-bijdrage van 3,55 procent en een solidariteitsbijdrage van maximaal 2 procent ingehouden. Het aanslagtarief op het belastbare pensioenkapitaal van een groepsverzekering of van een IPT – de winstdeelneming is fiscaal vrijgesteld – hangt af van de leeftijd van de begunstigde, telkens te verhogen met de gemeentebelasting. Op het deel van het kapitaal dat is opgebouwd met bijdragen van de werknemer of de bedrijfsleider, is vanaf 60 jaar eenmalig 10 procent belasting verschuldigd (plus de gemeentebelasting). Wie bij de uitbetaling 59 jaar of jonger is, betaalt eenmalig 33 procent (plus de gemeentebelasting).”

Voor het deel van het kapitaal dat is opgebouwd met werkgeversbijdragen, gelden verscheidene tarieven, opnieuw telkens te verhogen met de gemeentebelasting (zie tabel Eindbelasting voor groepsverzekering en IPT). Het afzonderlijke aanslagtarief van 16,5 procent voor uitkeringen op 60 of 61 jaar geldt voor werknemers of bedrijfsleiders van wie het wettelijk pensioen dan ingaat. Het tarief van 10 procent heeft betrekking op het pensioenkapitaal dat wordt uitgekeerd op 65 jaar aan een begunstigde die tot dan beroepsactief is gebleven. Voor bedrijfsleiders wil dat zeggen dat ze gedurende de drie jaar die onmiddellijk voorafgaan aan hun wettelijke pensioenleeftijd, onafgebroken sociale bijdragen in hoofdberoep hebben betaald.

Omdat vanaf 2016 een pensioen in de tweede pijler pas wordt uitgekeerd vanaf het ogenblik dat het wettelijk pensioen ingaat, zal er in de praktijk meer en meer worden afgerekend tegen 10 procent.

Fictieve rente

Die tarieven gelden niet voor VAPZ-contracten, die enkel zelfstandigen kunnen afsluiten. Bij de uitkering van het kapitaal moet u jaarlijks, gedurende tien of dertien jaar, een omzettingsrente opgeven op uw belastingaangifte. Jannick Beyens, expert aanvullende pensioenen bij Unizo en het Sociaal Verzekeringsfonds Zenito: “Eerst wordt op het uitgekeerde kapitaal en op de winstdeelneming een RIZIV-bijdrage van 3,55 procent en een solidariteitsbijdrage van maximaal 2 procent ingehouden. Vervolgens wordt er op het uitgekeerde kapitaal – exclusief de winstdeelnemingen – en na de aftrek van de RIZIV-bijdrage en solidariteitsbijdrage, een fictieve rente berekend. Voor zelfstandigen die hun pensioenkapitaal opnemen op de wettelijke pensioenleeftijd en tot die datum beroepsactief zijn gebleven, wordt de fictieve rente niet berekend op 100 procent van het uitgekeerde pensioenkapitaal, maar op 80 procent. Het pensioenkapitaal wordt omgezet in een rente, waarvan het percentage en de aan te geven periode verschillen afhankelijk van de pensioenleeftijd (zie De fictieve rente van een vrij aanvullend pensioen).

Die fictieve rente wordt belast zoals een pensioen tegen het progressieve aanslagtarief, met de toepassing van een belastingvermindering. Een voorbeeld: een zelfstandige laat het kapitaal van zijn VAPZ uitbetalen op 65 jaar en is tot die leeftijd beroepsactief gebleven. Het brutobedrag bestaat uit een kapitaal van 75.000 euro en een winstdeelneming van 12.500 euro. De fictieve rente wordt berekend op 80 procent van het kapitaal van 75.000 euro, omdat de zelfstandige bleef werken tot zijn 65ste. De berekeningsbasis is dan 60.000 euro. Daarop wordt een RIZIV- en een solidariteitsbijdrage van 5,55 procent, of 3330 euro, ingehouden. Er blijft 56.670 euro over, waarop gedurende tien jaar een fictieve rente van 5 procent, of 2833,50 euro, wordt berekend. Dat bedrag komt bij het wettelijk pensioeninkomen en wordt belast tegen maximaal 50 procent (plus gemeentebelasting), na de toepassing van een belastingvermindering.

Johan Steenackers

“Sinds 1 januari kunnen aanvullende pensioenen van de tweede pijler pas worden uitgekeerd vanaf het ogenblik dat het wettelijk pensioen ingaat”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content