KOOPKRACHT LAAGSTE LONEN STIJGT AL JAREN

Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

Zowel de maatregelen om de koopkracht van de werknemers te versterken als de loonkostenverlagingen voor de werkgevers richten zich al jaren vooral op de laagste lonen. Daarin verschilt ook het beleid van de regering-Michel niet van de vorige regeringen.

De inkt van het taxshiftakkoord was nog niet droog of de federale excellenties moesten heel wat toelichting geven bij een van de opvallendste maatregelen: de maandelijkse netto-koopkrachtverhoging van 100 euro voor de lage en middenlonen. Meteen rees de vraag wat onder lage en middenlonen moet worden verstaan. En wat met de hogere lonen? Krijgen zij geen koopkrachtinjectie? Het kabinet van minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) zorgde vorig weekend voor enige verduidelijking. De eerste taxshift — bij het aantreden van de regering-Michel in oktober vorig jaar — betekende al 59 euro extra nettoloon voor de minimumlonen (1500 euro), 46 euro extra voor een startersloon en 27 euro extra voor een gemiddeld tot hoog loon. De tweede taxshift komt daar nu bij en zorgt ervoor dat de lage en de starterslonen snel tot 100 euro extra nettoloon krijgen. Ook de gemiddelde lonen (tot 2800 euro bruto) en de hogere lonen krijgen een nettoloonsverhoging, maar die zal in verhouding minder groot zijn (50 tot 100 euro), en zal maar geleidelijk aan in werking treden.

De bedoeling achter de koopkrachtverhoging is volgens het kabinet-Van Overtveldt duidelijk: “Het is een bewuste politieke keuze prioriteit te geven aan meer koopkracht voor de lage tot gemiddelde lonen, om ook voor hen werken echt lonend te maken en de werkloosheidsval te bestrijden. Maar ook de gemiddelde en de hogere lonen houden netto meer over op het einde van de maand.”

Geen breuk met het verleden

In tegenstelling tot wat weleens wordt beweerd, trekt de federale regering daarmee de lijn van de vorige regeringsploegen door. Sinds 1996 zijn er verschillende maatregelen genomen om de personenbelasting en de werknemersbijdragen (onder andere via de werkbonus waarbij een deel van de sociale bijdrage werd omgezet in een hoger nettoloon) te verlagen. Die maatregelen golden voor alle inkomensniveaus, maar vooral de laagste lonen hebben ervan geprofiteerd. Een alleenstaande met 50 procent van het gemiddelde loon (gemiddeld loon = 3300 euro) zag zijn koopkracht tussen 1996 en 2012 stijgen met 12,9 procent. Voor iemand met een gemiddeld loon was dat 2,5 procent, idem voor een werknemer die 50 procent meer dan het gemiddelde loon verdient.

De regering-Michel verandert het geweer dus niet van schouder. Een echte breuk zou erin bestaan de hogere inkomens meer te betrekken bij een koopkrachtstijging. Want de beperkte koopkrachtstijgingen voor hogere lonen kunnen een negatief effect hebben. Iemand zou ervoor terugdeinzen een beter betaalde functie (in brutoloon) te aanvaarden als daar geen koopkrachtvoordelen zoals een werkbonus meer tegenover staan.

Hogere lonen verwaarloosd

En hoe zit het met de verlaging van de arbeidskosten via de werkgeversbijdragen? Het verlagen van de werkgeversbijdragen van 33 naar 25 procent richt zich eerder op de hogere lonen. Dominique Michel, de CEO van de distributiefederatie Comeos: “Voor lonen tot 1950 euro bruto bedraagt de werkgeversbijdrage op dit moment al 25 procent of minder. Het is onduidelijk of die ook daalt door de taxshift.”

Het bewijst dat er in het verleden al veel is gedaan om de arbeidskosten voor de laagste lonen te doen dalen. Maar het gevolg is dat werkgeverskortingen voor de andere lonen wat verwaarloosd werden.

ALAIN MOUTON

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content