Koning’ Albert

Hans Brockmans
Hans Brockmans redacteur bij Trends

Albert Frère katapulteerde zichzelf van “quantité négligeable” naar “incontournable”. Vandaag is de “man van honderd miljard” de machtigste financier van het land. Jarenlang geweerd uit de cenakels van de Generale, verovert hij er nu een stek in de raad van bestuur, en belangrijker nog, een forse participatie in de Franse moeder Suez-Lyonnaise-des-Eaux. Zijn spraakmakende allianties met vooral Frans en Canadees grootkapitaal hebben van de gewezen stalenbuizenhandelaar een levende legende gemaakt, nu eens poserend als Belgisch verankeraar, dan weer schaamteloos kroonjuwelen verkopend aan het buitenland. Kanttekeningen bij de hoogtepunten uit een halve eeuw Frère.

1946 Bedrijfsleider op 18 jaar

Wereldoorlog II is een jaar achter de rug wanneer de pas achttien geworden Albert Frère van z’n moeder de wenk krijgt zich te buigen over het familiebedrijf, Frère-Bourgeois, nabij Charleroi. Veel keuze heeft hij niet, vader Oscar Frère is een vroegtijdige dood gestorven. De kmo Frère-Bourgeois is in wezen een atelier dat nagels en buizen aanmaakt. Al vlug blijkt de jonge zaakvoerder begaafd met een zesde zintuig : op commercieel vlak slaat hij letterlijk nagels met koppen, hij bouwt beetje bij beetje enig kapitaal op. “Dat vind ik nu het meest typische en het meest bewonderenswaardige aan het hele Frère-verhaal,” zegt Jean Van Marcke, topman van Lessius, gewezen bestuurder van de Generale Maatschappij van België en een man die goed thuis is in de wereld van Frère. “Hij is het levende bewijs dat je startend vanuit een familiebedrijf een zakelijk imperium kan opbouwen. Bovendien heeft Frère gerealiseerd wat weinigen hem kunnen nadoen : hij is eerst commercieel actief geweest, later uitgegroeid tot een heuse industrieel, om zich finaal in de top van de financiële wereld te verheffen. Die drievuldigheid is een zeldzaam iets.”

1954 De roep van het staal

Albert Frère is 28 geworden, telt zijn geld, merkt dat het goed gaat, en waagt zich aan een, naar zijn mening, niet eens zo gekke sprong : hij koopt een heuse staalfabriek ( Laminoirs du Ruau) in het bekken van Charleroi. Verkoper van het pand is het “grote” Luxemburgse Arbed. Als de koper zich aan de onderhandelingstafel begeeft, heeft hij minitieus berekend hoeveel geld hem dat mag kosten ; hij schrijft vooraf een cheque uit met dat precieze bedrag. Arbed vraagt tijdens de overnamegesprekken dubbel zoveel geld als wat Frère heeft neergeschreven. Maar de deal wordt uiteindelijk beklonken volgens het scenario dat door de jonge Waalse zakenman is uitgetekend. “Geen frank meer, geen frank minder.” Gesterkt in zijn grote gelijk, voegt Frère nog een aantal kleine staalfabrieken uit de buurt van Charleroi aan z’n portefeuille toe. In 1968 wordt hij “staalbaron” van Charleroi gekroond, wanneer hij topman wordt van de fusiemaatschappij Hainaut-Sambre. In het boek “Albert Frère, le pouvoir et la discrétion” (1995), schrijft auteur Francis Groff : “Via het staal komt hij in contact met de Paribas-clan, die investeerde in dezelfde sector. Die toenadering is cruciaal geweest voor Frères latere loopbaan.”

1973 De wording van een financier

In 1973 doet Frère een door velen als “meesterlijk” omschreven zet. De opkomende zakenman uit Charleroi bedenkt zichzelf met twee petjes : een als financier-industrieel, een als handelaar. Hij richt een eigen holding op, Frère-Bourgeois, die zijn belangen in verschillende staalfabrieken behartigt. Die holding, Frère-Bourgeois (later Ruau), zou in 1976 ook kapitaal van derden (geen toeval : de Compagnie Bruxelles-Lambert) aantrekken. Daarnaast heeft hij nog steeds Frère-Bourgeois Commerciale (FBC), het oorspronkelijke familiebedrijf, dat zich uitsluitend toelegt op de handel in staalproducten. In de staalsector duikt gedurende de jaren zeventig stilaan het woordje crisis op. Maar Frère ligt daar nauwelijks van wakker : als er al verliezen zijn aan de productiezijde, worden die ruimschoots gecompenseerd door de marktprijzen en de vraag. De daarbij gehanteerde “truuk” is van een ontwapenende eenvoud : “tweedehandsproducten” worden met de regelmaat van een klok verkocht tegen “eersteklasprijzen”. Frère blijkt de slim- en sluwheid zelve. Hij slaagt erin om zowel het Luikse als het Charleroise staalbekken (Cockerill-Sambre bestond nog niet) aan zich te binden middels exclusiviteitscontracten voor Frère-Bourgeois Commerciale. Monopolies betekenen kassa, kassa. Roger Médart, in de jaren zeventig topambtenaar op de “Dienst voor Nijverheidsbevordering”, getuigt : “Frère kon, naargelang de crisis in het staal zich manifesteerde, sterk rekenen op de steun van de Luikse Parti Socialiste. Toen Cockerill-Sambre boven de doopvont werd gehouden, eind de jaren zeventig, werd Frère naarvoorgeschoven. Via de PS-loge had Frère overal vrienden en informanten, tot bij de Vlaamse socialisten toe. Zonder de hulp van een Willy Claes bijvoorbeeld had Frère zijn commerciële maatschappij FBC nooit kunnen laten uitgroeien tot een monopolistische winstmachine, waarvoor hij later miljarden zou incasseren uit de Belgische staatskas. Dat betekende trouwens de start van zijn financieel imperium.”

1981 Exit staal, intrede Pargesa

Frère acht de tijd rijp om te desinvesteren in zijn staalfabrieken. “Zijn” Hainaut-Sambre” is inmiddels al opgegaan in de grote Waalse staalentiteit die Cockerill-Sambre (CS) heet en waar Frère de lakens uitdeelt. In 1981 wordt de Belgische staat, vooral “uit sociale overweging”, meerderheidsaandeelhouder in het gefuseerde CS. Albert Frère passeert een eerste maal langs de kassa van de minister van Financiën. Hij behoudt wel de meerderheid in de commerciële vennootschap FBC, maar laat de staat voor een (te ?) fiks bedrag ruim 700 miljoen frank medeparticiperen voor 49 procent. Later, in 1983, wordt FCB voor de volle honderd procent eigendom van vadertje staat. Alles bijeen vangt Frère om en bij 2 miljard frank overheidsgeld. Marc Eyskens herinnert zich hoe hij deze “staaldeal” mee hielp onderhandelen. “Er is vaak beweerd dat de staat te veel betaalde,” zegt Eyskens, “en dat we zodoende Frère op het juiste spoor hebben gezet. Ik wens dat te ontkennen. Er was ontegensprekelijk een Waals staalprobleem en de regering moest iets doen. Maar we lieten de prijsbepaling berekenen door een onafhankelijke derde. Frère nam aan de onderhandelingstafel beenharde posities in. Door het advies van een derde partij in te winnen, denk ik dat we finaal een fair price hebben betaald.”

Frère zat plots op een hoop geld. Op quasi hetzelfde ogenblik stapten de Franse socialisten als grote winnaars van de kiesstrijd zegevierend door de straten van Parijs, slogans scanderend over op til zijnde nationaliseringen. De grote Franse zakenbank Paribas voelde nattigheid. Gérard Eskenazi, kaderlid bij Paribas, polste Frère omtrent een bij nacht en ontij beraamd “reddingsplan” : alvast een aantal buitenlandse filialen van Paribas dienden gered van de etatistische greep. Via de sluimerende Geneefse Paribas-holding Pargesa slagen de spitsbroeders Eskenazi en Frère, die eensgezind de geldkraan openzetten, in hun opzet. De Canadese topfinancier Paul Desmarais zegt op zijn beurt steun én geld toe. Zo ontsnappen het Zwitserse filiaal van Paribas en het Belgische ( Cobepa) aan de Frans-socialistische naastingsdrang.

1982 Blijde intrede in GBL

De holding van baron Léon Lambert, de tweede grootste van het land, kent financiële problemen. Frère voelt wel iets voor een participatie, zeker wanneer een vijandige raid (van de Canadese financier Belsberg) op Brussel-Lambert dreigt. Andermaal verzamelt Frère via Pargesa (Paribas Zwitserland) fidele partners voor zijn reddingsplan. Cobepa en Armand Scohier zorgen voor een wederdienst na de gebeurtenissen van 1981, maar ook Paul Desmarais en André Leysen (Gevaert Photo Producten) zijn van de partij. Marc Vanderstichelen maakte, als Vlaams kaderlid bij Brussel-Lambert, de “blijde intrede” van de nieuwe financiers van dichtbij mee. Zegt Vanderstichelen : “Het werd van meet af aan duidelijk dat een totaal nieuwe wind door de holding waaide. De onder een schuldenlast kreunende holding van baron Lambert, werd in een handomdraai gerevitaliseerd : er werden herhaaldelijk nieuwe liquiditeiten aangedragen. Na twee jaar kleurde de balans stukken gezonder. Het gemoedelijke, bijna familiale karakter van vroeger maakte plaats voor een strikt zakelijke aanpak. Alles draaide op slag rond financiële rendabiliteit. Al liet Frère ook binnenskamers bepaald niet in zijn kaarten kijken over de te volgen strategie, toch werd gaandeweg duidelijk waar zijn grootste interesses lagen : de banksector hij droomde van een internationaal bankennetwerk en de mediawereld (het inmiddels machtig geworden CLT, moedermaatschappij van RTL) kregen een stipnotering en vormen tot op vandaag kroonjuwelen. Pas later zou hij zich ontplooien in andere sectoren, zoals petroleum, verzekeringen, vastgoed.”

De komst van Frère naar de Marnixlaan, de hoofdzetel van Groep Brussel Lambert (GBL) bleef in de Brusselse milieus niet onbesproken. De Brusselse haute finance stond ronduit argwanend tegenover “parvenu” Frère en zijn partners. Om zijn invloed te versterken, speelde Frère handig zijn Belgisch imago uit. Hij profileerde zich als verankeraar avant la lettre. Een toenmalige directeur van de BBL getuigt : “Frère riep voor de zogezegde redding van GBL alle hens aan dek. Hij gebruikte zijn invloed bij de Bankcommissie (hij was regent van de Nationale Bank) en bij toenmalig minister van Financiën Willy De Clercq om een Belgische oplossing te aanvaarden en buitenlanders te weren. Zo kon Frère, zeer tegen de zin van een aantal Vlamingen bij de BBL (zoals wijlen Lode Claes), de macht grijpen. Door zich te tooien met de Belgische driekleur zette Frère andere gegadigden aan de deur. Maar hij verborg wel meesterlijk dat hij eigenlijk aan het hoofd stond van een grotendeels buitenlandse combinatie.”

1986 Olie drijft boven

Coup-de-théatre bij Petrofina, als in 1986 blijkt dat niemand minder dan Albert Frère zijn participatie in de Belgische oliemultinational van 1 naar 10 procent heeft opgetrokken. De monden vallen open, omdat de vroegere PDG van de groep, Adolphe Demeure de Lespaul, eerder de gewezen staalbaron tot persona non grata had verklaard bij Petrofina. “Frère bij Petrofina, ça jamais,” heette het in onbedekte termen. Uitgerekend die uitspraak liet de adrenaline in Frères bloed beduidend sneller vloeien. Dat is althans de mening van José-Alain Fralon, journalist bij Le Monde én Frère-watcher (begin juni verschijnt van zijn hand een boek over het fenomeen Frère). Zegt Fralon : “Frère heeft er altijd van gedroomd om binnen Petrofina een machtspositie op te bouwen. In zekere zin was dat zelfs zijn ultieme droom. Gewoon omdat de oliemaatschappij de parel van de Belgische industrie was, de enige Belgische firma ook met naam en faam in het buitenland. Dat sprak hem geweldig aan. Bovendien werkte de gevleugelde uitspraak van Demeure als een rode lap op een stier. Toch denkt Frère helemaal niet in termen van revanche of zo. Er is wel eens vaker gezegd dat hij bijvoorbeeld met GBL de Société Générale naar de kroon wilde steken. Ik geloof daar, na uren praten met de man, helemaal niet meer in. Geld en rendement halen, dat is zijn drijfveer. Alleen bij Petrofina lag dat anders. Hij voelde zich danig vernederd, uitgespuwd bijna, dat hij koste wat het kost wilde bewijzen tot wat hij in staat was. In 1990 werd hij de grote baas van de oliegroep.”

Steeds volgens Fralon heeft de boss een duidelijke toekomst voor ogen met Petrofina. Zegt Fralon : “Petrofina, of een deel ervan, verpatsen behoort niet tot die denkpistes, wat men ook moge beweren. Ik weet ook wel dat hij een ideale uitkijkpost heeft én bij Petrofina én bij het Franse Elf-Aquitaine. Maar hij wil onder geen beding versleten worden voor de uitverkoper van de grootste en belangrijkste Belgische maatschappij. Waar hij wél op aast, is een goede alliantie, een soort joint venture met een sterke buitenlandse groep. Een constructie waarvan Petrofina alleen maar beter moet worden.”

1987 De zwijgende derde

1987 is het jaar waarin Frère zijn macht binnen GBL consolideert : het voorzitterschap van de holding valt hem definitief in de schoot. Op een ander front, op enkele honderden meters van het GBL-hoofdkwartier, woedt plots de strijd om de Generale Maatschappij. Waar velen Frère verwachtten als white knight, hield de man uit Charleroi zich helemaal op de vlakte. “Ook dat typeert Frère ten volle,” oordeelt Marc Eyskens. “Als het moet, zet hij razendsnel en heel pienter zijnpionnen uit. Maar in de strijd om de Generale, verkoos hij om als een arend op een rots te gaan zitten en toe te kijken. Hij vond dat hij geen helpende hand kon uitsteken, of geen zaak kon doen. De feiten hebben hem twee jaar later ook gelijk gegeven. Na de inbreng vanuit Parijs(Suez), bleef het Generale-aandeel zowat constant. Frère had nog maar eens bewezen over een fijne neus voor zaken te beschikken.”

GBL en de Generale : er is al veel gespeculeerd over de onderlinge verhoudingen. Frères ultieme droom zou erin bestaan ooit beter te doen dan de Generale, of nog, een dominante positie te nemen in de Belgische topholding. Jacques Vanderschueren, in de jaren tachtig en de vroege jaren negentig prominent topvertegenwoordiger van de Generale Maatschappij, ziet het zo : “Er werd altijd gezegd dat de verhoudingen tussen de Generale en Frère gespannen waren. Ik begrijp die stelling niet zo goed. Zeker na het historische jaar 1987 heb ik met Frère op uitstekende voet samengewerkt. De beide holdings maakten ook onderlinge afspraken over participaties. Zoals in 1990, bij het zogenaamde Energie-Yalta : de Generale zou zich meer manifesteren in Tractebel, de GBL wat meer in Petrofina. Ik geloof niet in de stelling die zegt dat Frères ambitie erin bestond de Generale vroeg of laat over te nemen. Al weet ik wel hoe groot zijn appetijt is, hoe mateloos ook zijn ambitie. En ik merk ook wel dat die onderlinge relaties tussen de Generale en de GBL nu opnieuw flink bekoeld zijn. Vandaag ben ik een buitenstaander en kan ik alleen maar vaststellen dat Frère namens zichzelf kan spreken. Davignon van zijn kant is gebonden door wat Mestrallet zegt. In die zin heeft Frère beduidend meer macht rond zijn persoon verzameld. Ja, het is ooit anders geweest.”

1988 Zekere verzekeringen

Als het Franse Axa dreigt met de “inname” van Royale Belge, is Frère er “in naam van de verankering” als de kippen bij om de kaper op afstand te houden. Zegt een insider : “Maar op lange termijn ontstond een bondgenootschap met de eveneens Franse verzekeringsgroep UAP. Binnen de controlerende holding Royal Vendôme tekende UAP gaandeweg voor de meerderheid. UAP ging zelfs een bondgenootschap aan met Axa. Een Belgische verankering kan je die hele constructie moeilijk noemen. Bovendien liet Frère de minderheidsaandeelhouders ook in dit dossier flink in de wind staan door helemaal alleen te beslissen over de verschuiving van aandelen richting Hexagoon.”

1994 Baron !

Zes mei 1994 is een hoogdag voor Albert Frère. Koning Boudewijn is nog niet lang overleden, of de staalbaron uit Charleroi wordt gekroond tot baron. Zegt een insider : “Om een of andere onduidelijk gebleven reden, had de voorganger van Koning Albert het niet begrepen op het toekennen van een onderscheiding aan Frère. Koning Albert wilde dat snel goed maken, bevriend als hij sinds jaar en dag was met de man.” Pleitbezorger Willy Claes stond de dag van de bekroning te glunderen naast Frère. “Het perfecte voorbeeld van hoe politiek en grootkapitaal elkaars belangen behartigen en dienen,” zegt een insider. “Frère had destijds iets gedaan voor het staal, vijftien jaar later mocht hij daar nog eens voor beloond worden ook.”

1996/1997 Mega-ambities

1996 is het jaar waarin Frère alweer mega-ambities etaleert. Tot tweemaal toe domineert hij de financieel-economische actualiteit. Eerst middels de door hem mee geïnspireerde fusie van het Luxemburgse CLT (moedermaatschappij van RTL) en het Duitse UFA, mediadochter van Bertelsmann tot een groep die tekent voor 125 miljard frank aan omzet. Vervolgens door de Tractebel-aandelen uit de GBL-portefeuille te lichten en die tegen een hoge prijs (49 miljard) en een beduidende meerwaarde (19 miljard) te verkopen aan niemand minder dan… de Generale Maatschappij. Pas in 1997 wordt de draagwijdte van beide operaties helemaal duidelijk.

In april 1997 leidt Frères “lange mars” naar een onwaarschijnlijke bekroning. Met het geld dat hij opstreek bij de dochter Tractebel koopt de “Sturmer” zich in bij de dominante grootmoeder Suez. Op die wijze kijkt Mister Mistery mee op het hele Generale-huishouden. Petit Albert is groot en machtig geworden. Bij Suez werkt hij zich, met de snelle aankoop van nieuwe participaties, op tot referentie-aandeelhouder (met 11 procent van de aandelen ; straks zo’n 8 % in de nieuw gevormde fusiegroep Suez-Lyonnaise-des-Eaux). Zegt José-Alain Fralon, journalist van Le Monde : “Vandaag realiseert hij precies waar hij al een leven lang van droomt : incontournable worden. In de Franse haute finance kunnen ze niet meer zonder Frère, en in België idem dito. Hij houdt daar een enorme voldoening aan over.”

Frère is in meer dan een opzicht uitgegroeid tot een “koning” Albert van het grootkapitaal. Waar de lakens worden uitgedeeld, hangt zijn schaduw. Dat hij in vaak met elkaar concurrerende groepen een plaats inneemt, maakt zijn bonheur allicht nog groter. Aan voorbeelden geen gebrek : dominant bij GBL maar evenzeer een vinger in de pap bij de Generale Maatschappij, dominant bij de Luxemburgse mediaholding CLT maar ook mee aan tafel bij de Franse mediagroep Havas, de nummer één bij Petrofina maar ook op de eerste rij van het Franse Elf Aquitaine, ingeburgerd bij de Belgische verzekeringsgroep Royale Belge én bij de Franse tegenhanger UAP-Axa, zetelend in de raad van bestuur van Suez-Lyonnaise maar ook belanghebbende partij bij Lyonnaises belangrijkste tegenspeler Compagnie Générale des Eaux. Dat zorgt, in de betrokken kringen, voor vragen en flink wat zenuwachtigheid, temeer daar Frère zelf zich in een volledig mutisme hult.

Analisten krijgen er een punthoofd van. “Het is altijd raden naar zijn intenties,” zegt Alain Ourvoy, analist bij de Franse makelaar Hayaux. “Na zijn intrede bij Suez-Lyonnaise kan hij opnieuw alle kanten op.”

2000 De doodgraver ?

Een meer dan alleen maar academische vraag is wat de intenties van Frère zijn met de Generale Maatschappij ? Naar alle waarschijnlijkheid krijgt de baron of althans zijn luitenant Thierry De Rudder op 21 mei een zitje in de raad van bestuur van de Generale Maatschappij, wat hem niet door iedereen in dank wordt afgenomen. Zegt een bestuurslid van een van de Generale-dochters : “Gérard Mestrallet en Albert Frère, die het goed met elkaar kunnen vinden, beseffen maar al te goed dat de Generale een zo goed als nutteloos instrument is geworden. De honderd mensen die er werken kosten samen een half miljard frank, terwijl de Generale-dochters het perfect kunnen rooien zonder die strategen van de Koningstraat. Frère en Mestrallet kunnen de cash, die de verkoop van de dochters zal genereren, gebruiken om hun nutsholding te versterken. Recticel en Union Minière stonden al te koop. De Generale Bank zal volgen, allicht na eerst een Belgische grootbank (met BBL) te hebben gevormd. Het Nederlande ING lijkt de grote gegadigde. En dan is er Tractebel. Met Frère in de top van Suez hebben de Fransen het perfecte excuus om enerzijds de greep op Tractebel te versterken en anderzijds de rest van de dochters te verkopen. Frère wordt de koekoek die Davignon uit het nest zal stoten. Frère heeft ook een perfect alibi : corporate governance. Hij kan stellen dat men hem niet meer wil in België en dat hij dus wel moet verkopen. De uitverkoop van de Generale is alleen een kwestie van jaren. Vroeger werd Albert Frère gebrandmerkt als de doodgraver van Wallonië, wegens zijn rol in de verkoop van de staalfabrieken. Nu wordt hij allicht de doodgraver van België.”

KAREL CAMBIEN HANS BROCKMANS

DE JONGE ALBERT FRERE Bouwde reeds vroeg aan netwerken.

WILLY CLAES EN BARON FRERE Beloning voor bewezen diensten ?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content