InvesteringsaftreK HIER, EEN SNOEPJE. Ook lage inflatie knabbelt aan stimulans

Sommige dingen staan in de sterren geschreven. Bijvoorbeeld, dat de belasting morgen allicht hoger zal zijn dan vandaag. En wie dat niet gelooft, moet er maar eens de geschiedenis van de jongste tien tot vijftien jaar op natrekken. Het verhaal is er een van met ups en downs alsmaar stijgende belastingdruk, zeker als men de sociale-zekerheidsbijdragen mee in het gezichtsveld betrekt.

OVERZICHT.

Wie terugblikt op de fiskale wetgeving van de jongste vijftien jaar, zal nog door een ander fenomeen worden getroffen. Eind de jaren zeventig, begin de jaren tachtig kon men nog uitpakken met grote overzichten van fiskale maatregelen die bedoeld waren om “de investeringen” aan te moedigen. Elk tijdschrift dat zichzelf een beetje respekteerde, publiceerde toen minstens een keer per jaar een overzicht van de fiskale maatregelen die precies op het stimuleren van investeringen waren gericht. Maar die tijd is lang voorbij. Op dit ogenblik zijn zulke overzichten vrijwel overbodig. Omdat er nauwelijks nog maatregelen bestaan of genomen worden die erop gericht zijn investeringen aan te moedigen. Alsof dergelijke stimulansen tegenwoordig overbodig zouden zijn.

KOFFIE.

De meest in het oog springende fiskale stimulans is op dit ogenblik nog steeds de “investeringsaftrek”. Maar die aftrek stelt ook al niet veel meer voor. Het percentage ervan werd immers nog niet zolang geleden teruggeschroefd naar een absoluut dieptepunt. Waardoor het stimulerend effekt van de maatregel nog nauwelijks waarneembaar is.

Vergelijk het met het pond koffie waarvoor je een kortingbon krijgt. Voor een prijskorting van tien of twintig frank, rij je geen kilometers om. Als je toevallig in de supermarkt moet zijn, zal je het pond koffie allicht wel meenemen. Maar je gaat er niet speciaal voor naar de supermarkt.

Idem wat de investeringsaftrek betreft. Die is tegenwoordig zo laag, dat je van geen enkel bedrijf nog kunt verwachten dat het daar speciaal rekening mee houdt of dat het zich in het biezonder geroepen zou voelen om zwaar te investeren.

DETAIL.

De investeringsaftrek is verworden tot een “snoepje”. Iets dat je erbij krijgt, als en zodra je beslist hebt toch te investeren. Geen stimulans dus, maar wel een plezierig detail.

Hoe ziet dit “detail” er tegenwoordig uit ? Eenvoudig is het niet. Men moet immers rekening houden met nogal wat moeilijk makende komplikaties. Het percentage van de investeringsaftrek durft al eens verschillen al naargelang men te maken heeft met de personen-, dan wel met de vennootschapsbelasting. En ook het soort investeringen speelt een rol.

DRIE.

In feite moet men rekening houden met drie soorten investeringen. Ten eerste, de “gewone” investeringen. Ten tweede, de zogenaamde “energiebesparende investeringen”. En ten derde, de “milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling”. Voor deze laatste twee kategorieën van investeringen is het percentage van de investeringsaftrek voor de investeringen die verbonden zijn aan het aanslagjaar 1996 gelijk aan 13,5 procent. Een procentpunt minder dan vorig jaar. Wegens de gedaalde inflatie. Het percentage van de investeringsaftrek wordt immers jaarlijks vastgesteld in funktie van de evolutie van het indexcijfer van de konsumptieprijzen.

ATTEST.

Wat onder “energiebesparende investeringen” en onder “milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling” precies moet worden verstaan, is overigens niet in twee woorden te zeggen. In het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek op de inkomstenbelastingen worden niet minder dan tien bladzijden besteed aan de omschrijving en de opsomming van de investeringen die ervoor in aanmerking komen.

Een bedrijf mag trouwens niet op eigen houtje uitmaken of een investering wel beantwoordt aan de vereiste kwalifikatie. Men moet daarvoor een attest aanvragen bij de daartoe bevoegde instanties van het Gewest waar de investering gebeurt.

GEWOON.

En wat met de “gewone” investeringen ? Daarvoor moet men een onderscheid maken al naargelang de investeerder een natuurlijke persoon, dan wel een vennootschap is.

In het eerste geval bedraagt het percentage van de investeringsaftrek voor investeringen die met het aanslagjaar 1996 verbonden zijn 3,5 %. Ook een procentpunt minder dan vorig jaar.

Is de investeerder een vennootschap, dan wordt het verhaal nog wat ingewikkelder. Ten aanzien van vennootschappen werd de investeringsaftrek wat hun “gewone” investeringen betreft immers een tijdje geleden “op nul gezet”. Een eufemisme om te zeggen dat de investeringsaftrek ten aanzien van vennootschappen kort en goed werd afgeschaft.

KMO.

Maar die afschaffing is niet absoluut. De investeringsaftrek werd immers behouden ten aanzien van de Belgische KMO-vennootschappen. Dat zijn de binnenlandse vennootschappen waarvan de aandelen of delen voor meer dan de helft toebehoren aan een of meer natuurlijke personen die er volle eigenaar van zijn. En die aandelen moeten bovendien de meerderheid van het stemrecht in de vennootschap vertegenwoordigen. Voorts is vereist dat de vennootschap geen deel uitmaakt van een groep waartoe een koördinatiecentrum behoort.

Dergelijke KMO-vennootschappen hebben ten aanzien van hun “gewone” investeringen dus nog wel recht op de investeringsaftrek. Zij het dat de wetgever wel in een plafond heeft voorzien : per jaar komt enkel de eerste schijf van (index-aangepast) 237.020.000 frank “gewone” investeringen voor de investeringsaftrek in aanmerking. Met dien verstande dat het percentage waarop zij recht hebben bovendien een half procentpunt lager ligt dan bij de natuurlijke personen. Dus 3 % in plaats van 3,5 %.

BEHOUD.

Het weze overigens herhaald : de opnulzetting van de investeringsaftrek (en de daarmee samenhangende beperking van de investeringsaftrek in hoofde van KMO-vennootschappen) geldt enkel ten aanzien van de “gewone” investeringen. Vennootschappen om het even of het nu KMO-vennootschappen, dan wel grote vennootschappen zijn behouden ten volle het recht op de verhoogde investeringsaftrek ten aanzien van hun energiebesparende investeringen en ten aanzien van hun milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling (zie hoger).

TWINTIG.

En dan is er nog die belangrijke uitzondering voor belastingplichtigen met minder dan twintig werknemers. Zij kunnen opteren voor wat men de “gespreide” investeringsaftrek noemt. Die houdt in dat geen eenmalige aftrek wordt toegestaan, maar wel een aftrek die volledig in funktie staat van, en gelijkloopt met de afschrijvingen die op de betrokken investering worden toegepast. Die “gespreide” investeringsaftrek beloopt voor wat de aan het aanslagjaar 1996 verbonden investeringen betreft 10,5 procent (ook weer één procentpunt minder hoog dan vorig jaar).

Belangrijk om weten is, dat deze gespreide investeringsaftrek (van 10,5 procent) van toepassing is, ongeacht de kategorie van investeringen waarmee men te doen heeft. Dus ook ten aanzien van de “gewone” investeringen waarvoor in het normaal stelsel slechts een percentage geldt van 3 of van 3,5 procent, al naargelang men te doen heeft met vennootschappen, dan wel met natuurlijke personen.

De gespreide investeringsaftrek geldt bovendien, ongeacht wie de investeerder is. Het is dus om het even of de investeerder een natuurlijke persoon is, een KMO-vennootschap, dan wel een “grote” vennootschap.

Een vennootschap die normaal gezien geen toegang heeft tot de gewone investeringsaftrek wat haar “gewone” investeringen betreft kan dus toch nog de investeringsaftrek genieten door te opteren voor de gespreide investeringsaftrek. Uiteraard als zij aan alle gestelde voorwaarden voldoet (minder dan 20 werknemers tewerkstellen).

AANSLAGJAAR.

Wat verstaat men onder investeringen die aan het aanslagjaar 1996 verbonden zijn ? Daarvoor moet men weerom een onderscheid maken tussen de personen- en de vennootschapsbelasting. In de personenbelasting geldt als regel dat alle boekjaren die in het kalenderjaar 1995 eindigen, of ermee samenvallen, verbonden zijn met het aanslagjaar 1996.

In de vennootschapsbelasting ziet de regeling er helemaal anders uit. Een boekjaar dat samenvalt met het kalenderjaar 1995 is weliswaar ook daar verbonden met het aanslagjaar 1996 ; maar daar houdt de gelijkenis met de personenbelasting dan ook op. Boekjaren die in de loop van 1995 eindigen (vóór 31 december) zijn in de vennootschapsbelasting verbonden met het aanslagjaar 1995. Om met het aanslagjaar 1996 verbonden te zijn, is in de vennootschapsbelasting vereist dat het boekjaar eindigt op 31 december 1995 of in de loop van de daaropvolgende twaalf maanden, en uiterlijk op 30 december 1996. Een boekjaar dat eindigt op 31 december 1996, is niet meer met het aanslagjaar 1996, maar wel met het aanslagjaar 1997 verbonden. Zo simpel is dat.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiskalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content