Intellectueel kapitaal

In 1997 verschenen twee behoorlijk verschillende boeken met dezelfde titel Intellectual Capital. Toch was het ontstaan van beide boeken nauw met elkaar verbonden. Het eerste boek (verschenen bij Doubleday/Currency; vorig jaar in het Nederlands uitgegeven door Academic Service) is het werk van Fortune-redacteur Thomas Stewart. Vanaf 1990 geraakte hij steeds meer gegrepen door het thema van kennis of “brainpower” als belangrijkste concurrentiefactor, iets wat nochtans nog nauwelijks in de boekhouding van ondernemingen is terug te vinden (zie ook mijn bijdrage “Menselijk kapitaal” in deze rubriek, 18-6-1998). Begin 1991 schreef hij er een eerste langer artikel over in zijn blad. Daar kwam veel reactie op. Enkele maanden later kwam zelfs een Zweed, Leif Edvinsson, langs die met Stewarts artikel in de hand in eigen land gesolliciteerd had bij de verzekeringsmaatschappij Skandia. Hij had gelijk de opdracht gekregen dat “intellectueel kapitaal” van de onderneming beter in kaart te brengen en te organiseren.

Edvinsson bedacht daartoe, mede op basis van discussies elders, een hele systematiek. Intellectueel kapitaal werd opgesplitst in enerzijds menselijk kapitaal – de kennis en vaardigheden van de collectie mensen in de organisatie – en anderzijds “structureel kapitaal”. Met dat laatste worden alle (immateriële) capaciteiten van de organisatie aangeduid die dat menselijk kapitaal overstijgen en tot bloei brengen. De bedoeling is met name dit structureel intellectueel kapitaal te versterken, want dat is het eigene van de organisatie. Het structureel kapitaal wordt dan weer verder opgedeeld in klantenkapitaal (hetgeen nog het dichtst het oude begrip goodwill benadert), innovatie- en proceskapitaal. Overigens is dat laatste niet geheel immaterieel, aangezien het in zekere mate hard- en software-elementen omvat die de efficiency en kwaliteit van productieprocessen ondersteunen.

Vanaf 1995 heeft dit alles tot fraai vormgegeven supplementen geleid bij de jaarverslagen van Skandia, waarin de ontwikkeling van het intellectueel kapitaal van de verschillende onderdelen van de onderneming in kaart wordt gebracht (deze collectie is via een eenvoudige fax te bestellen bij het Skandia Future Center SFC: +46.8.541 338 71). Dit “monitoren” van intellectueel kapitaal lijkt Skandia geen windeieren te hebben gelegd. De onderneming groeide de voorbije jaren als kool. Helemaal verrassend is dit niet, want als je ergens de vorderingen van meet, dan ga je dat op de duur ook beter managen. Dit heeft op zijn beurt Edvinsson met stip in de hitparade van businessgoeroes binnengebracht. Zijn boek Intellectual Capital (HarperBusiness, samen met een andere Amerikaanse journalist, Michael Malone, geschreven) moet die positie consolideren.

Toch ontgoochelt Edvinssons boek wat. Het bevat hele lijstjes indicatoren voor talloze aspecten van intellectueel kapitaal en op dat punt is het zeker inspirerend. Toch is het niet zeker dat de leercultuur te versterken valt op basis van het sleutelen aan al die indicatoren. Weliswaar wordt er een zekere ordening aangebracht met wat de Skandia-navigator genoemd wordt (voor de kenners: het lijkt een wat zwakker broertje van de Balanced Scorecard van de Amerikanen Kaplan en Norton uit het gelijknamige boek bij de Harvard Business School Press, 1996). Maar hoe het proces echt gaat leven, dat komt te weinig uit het verhaal naar voren. Ook Edvinssons lezingen blinken – ondanks de vele artistieke plaatjes – niet bijzonder uit door duidelijkheid. En dat Skandia ook niet over het ultieme wondermiddel beschikt, blijkt uit de teleurstellende resultaten over de eerste negen maanden van 1998 ( Financial Times, 27.10.1998).

De beginnende lezer heeft meer aan het boek van Stewart – die intussen in zijn blad geregeld over Edvinsson vorderingen heeft bericht. Zijn boek is systematisch opgebouwd, begint bij de kenniseconomie, de kennisonderneming en de kenniswerker, schakelt dan over naar menselijk en structureel intellectueel kapitaal, behandelt kennismanagement (en ook het gevaar van teveel ervan) en belandt tenslotte bij de netwerkeconomie. Het besluit met een bijlage over kennisindicatoren, waar het andere boek net wat teveel van had. In het Nederlands 341 pagina’s, maar toch aardig gecondenseerd.

In dit verband is het nog interessant te vermelden dat eind oktober ’98 de Nederlandse regering bij monde van de minister van Economische Zaken officieel gereageerd heeft op het verbazingswekkend conservatieve advies van de (Nederlandse) Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) over de waardering van immateriële vaste activa, waar mijn bijdrage van juni j.l. over ging. Het standpunt van de AWT kwam erop neer dat het niet nodig is hier veel aan te veranderen en al helemaal niet dat de overheid hierbij een rol moet spelen. Het Nederlandse kabinet heeft – gelukkig- in grote lijnen dit standpunt naast zich neergelegd. Het heeft integendeel verdere initiatieven genomen, onder meer via een pilot-project in samenwerking met de grote accountantskantoren, om zo op termijn tot grotere financiële transparantie te komen. Hierbij wordt ook internationaal overeenstemming nagestreefd. De Nederlandse overheid organiseert daarom in juni een Oeso-conferentie over dit thema. Ja, soms is men echt wel alert en toekomstgericht bezig.

Dr. Dany Jacobs is hoogleraar Strategisch Management aan de Rijksuniversiteit Groningen en associate dean van TSM Business School, het gemeenschappelijke managementinstituut van de universiteiten van Eindhoven, Groningen en Twente in Enschede.

Dany Jacobs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content