Innogenetics-stichter Van Heuverswyn gelooft er nog in

Roeland Byl redacteur bij Trends

Innogenetics kreeg vorige week zijn grootste klap ooit op de beurs. Oorzaak waren de resultaten van de tests met het hepatitis C-vaccin. Terwijl het bedrijf nu tijdelijk knock-out lijkt, zoekt stichter en voormalig CEO Hugo Van Heuverswyn nieuw succes in het buitenland.

Vandaag tracht hij er luchtig over te doen, maar toen hij in 2000 bij Innogenetics aan de kant werd geschoven, moet dat behoorlijk pijn gedaan hebben. Hugo Van Heuverswyn (57) neemt het zijn compagnon van het eerste uur Rudi Mariën in elk geval niet kwalijk. Wie goed luistert, hoort in zijn aversie van de durfkapitalisten, wel ontgoocheling doorwegen. De man die het bedrijf uit de grond stampte en de basis legde voor de huidige onderzoeksprogramma’s van Innogenetics, suggereert dat de pijplijn er in elk geval niet rijker op geworden is. Maar dat wil hij eigenlijk ook weer niet beklemtoond zien. Het respect voor wat zijn opvolgers doen, komt op de eerste plaats.

Omdat het grootste onafhankelijke biotechnologiebedrijf van Vlaanderen donkere uren beleeft, vond Trends het nodig eens te polsen wat het stichtende brein van Innogenetics ervan denkt. Hoe het ondertussen met Van Heuverswyn is? Als bedrijfsleider van Biomaric en AIP speelt hij nog steeds mee. Hij is in de Vlaamse sector een spilfiguur en heeft een adviserende rol bij heel wat projecten in Nederland. En hij probeert het ook in het verre buitenland. In Brazilië zette de voormalige CEO van Innogenetics bedrijfjes op. En meer dan ooit gelooft Van Heuverswyn in het model dat een biotechbedrijf snel voor eigen inkomsten moet zorgen.

HUGO VAN HEUVERSWYN (BIOMARIC, AIP). “Ik heb zeer veel van hem geleerd, zowel goede als slechte dingen. Hij is niet de grootste wetenschapper die België ooit heeft gekend, maar was wel een visionaire man. Fiers begon met dingen in het lab, waarvan iedereen zei dat ze niet mogelijk waren. Hij was ervan overtuigd dat de wetenschap voortdurend evolueert en dus begon hij al aan onderzoek, zelfs als de technologie om dat onderzoek te doen nog niet eens voorhanden was. Kortom, zaken aanpakken waarvan de meeste mensen schrik hebben, dat heb ik van hem geleerd. Onze onderzoeksgroep heeft destijds hard gewerkt en was verwikkeld in een race met een Amerikaanse vakgroep. Uiteindelijk hebben we onafhankelijk van elkaar in dezelfde week – zij in Science, wij in Nature – de analysesequentie van een DNA-virus gepubliceerd. Dat was een wetenschappelijke doorbraak. Nu is dat kinderspel, toen was het een heroïsche daad. U mag niet vergeten: Fiers is begonnen aan het project om DNA te sequencen toen er helemaal nog geen technologie was om dat te doen. Die kwam er pas dankzij Maxim en Gilbert. Hun methode liet toe om op een snelle manier de DNA-sequentie snel te bepalen. Voor die aanpak kregen ze de Nobelprijs.”

Maar niet alles aan Walter Fiers was fantastisch?

VAN HEUVERSWYN. “Fiers was erg centralistisch. Er werkten ruim tachtig mensen op zijn vakgroep. Het was zijn boîte en de Phd’s waren er tot zijn meerdere eer en glorie. Wij hadden wel een doctoraat op zak, maar waren eigenlijk de laboranten van Fiers. Pas op, als je zelf een organisatie hebt geleid, heb je wel begrip voor dat centralisme. Toch wilde ik dat heel anders doen. Ik herinner me goed dat toen ik met Innogenetics begon, heel wat mensen stelden dat ik er nooit in zou slagen om goede mensen aan te trekken en te houden. Het klopt dat kanjers als Fiers en Van Montagu het al bijzonder moeilijk hadden om hun groep aan de universiteit samen te houden. Dus waarom zou het mij wel lukken? Ik ontdekte dat honderd wetenschappers samen slimmer zijn dan de slimste wetenschapper die alleen werkt. Het waren toen ook andere tijden. Dat geldt ook voor het oprichten van biotechbedrijven. Zoals Innogenetics twintig jaar geleden werd opgericht, is vandaag niet meer mogelijk. We zijn begonnen met een businessplan dat vandaag niet aanvaard zou worden. Voor ons was biotechnologie een technologie die wij beheersten en waarvan we wisten dat we er iets mee konden doen, maar alleen was aanvankelijk niet duidelijk wát. Ik heb uiteindelijk een jaar lang gewerkt aan een deftig businessplan.”

Aan de universiteit werd u wetenschapper, ondernemen leerde u al doende?

VAN HEUVERSWYN. “Na mijn doctoraat heb ik mijn burgerdienst in Brazilië gedaan. Daar heb ik leren ondernemen. Je moet wel. In studies over ondernemerschap staat Vlaanderen helemaal onderaan en vaak samen met andere West-Europese landen. Aan de top staan uiteraard de Verenigde Staten, maar ook landen als India en Brazilië. Dat zijn landen met een enorm potentieel, omdat wie zelf niets aanpakt, nergens staat. Voor mij is het evident dat de landen met de beste sociale zekerheid tevens de laagste ondernemingsgraad hebben. Wij zijn in Vlaanderen geen ondernemers, omdat we het hier zo goed hebben. Dat ik in Brazilië terechtkwam, was geen toeval. De meeste andere gewetensbezwaarden gingen lesgeven in Congo. Ik wou iets anders als alternatief voor mijn legerdienst. Zuid-Amerika sprak mij aan en bovendien wilde ik ook niet echt lesgeven. Uiteindelijk heb ik er de moleculaire biologie geïntroduceerd en een laboratorium opgezet in Oswaldo Cruz, het grootste researchinstituut van Brazilië. Dat neemt niet weg dat die periode voor mij echt wel back to basics was.”

En daar leerde u wat ondernemen betekent?

VAN HEUVERSWYN. “De omstandigheden waren niet evident. Toch slaagden we in ons opzet. Zo hadden we de eerste maanden bepaalde meetapparatuur besteld. Ruim twee jaar later, de dag dat ik terugkeerde naar België, is die pas geleverd. Ondanks die bureaucratie, het gebrek aan fondsen, de elektriciteit die uitviel, hebben we gebokst om het lab recht te krijgen. Dat is ook gelukt. Nu is het de nummer één in Zuid-Amerika. Ik was me destijds niet zo bewust dat mijn rol daarin niet onbelangrijk was. Iemand die de primeur van de eerste sequentieanalyse van een virus in Nature op zijn naam had staan, was handig om zijn handtekening onder de subsidieaanvragen te zetten. Dat heeft mijn toenmalige baas Carlos Morel wel wind in de zeilen gegeven.”

Ziet u die mensen nog?

VAN HEUVERSWYN. “Zeker. Ik heb nu zelf twee bedrijven in Brazilië. Ik ga er een keer of zes per jaar naartoe en ik spreek Portugees. Het is als thuiskomen.”

Waarom verhuist u dan niet?

VAN HEUVERSWYN. “Omdat – eh – ik dat niet zo verstandig zou vinden. Ik combineer liever. Dat was altijd al zo. Een van onze eerste projecten met Innogenetics ging over aids. In dat kader hadden we met het tropisch instituut in Rio een samenwerking opgezet met de bedoeling toegang te krijgen tot aids-stalen. Later bleken die niet zo bruikbaar, omdat ze suboptimaal waren geklasseerd. Maar het potentieel van Brazilië blijft enorm. Bijvoorbeeld, als je studies doet op het vlak van infectueuze ziekten, dan is dat er makkelijker. Met twee artsen samenwerken volstaat om een paar duizend stalen te verzamelen in een maand. In België heb je daarvoor een tweetal jaar nodig. Ik ben toen teruggekeerd omdat ik na enkele jaren ook last kreeg van wetenschappelijke isolatie. In Gent werkte ik in een toplab, had beschikking over uitgebreide literatuur, ging naar congressen… Dat was twintig jaar geleden in Brazilië niet zo makkelijk. En, eerlijk, het was er ook te mooi weer. Ik miste de seizoenen. Dus kwam ik maar terug zonder mijn bruggen te verbranden.”

U probeert dus nu in Brazilië een nieuw Innogenetics te beginnen?

VAN HEUVERSWYN. “Niet meteen. Ik heb er twee onderzoeksbedrijven die diagnostica verkopen. We bewegen ons stilaan ook op het gebied van vaccins. Dat is logisch, want je begint met het identificeren van een infectieziekte en daarna probeer je er een vaccin tegen te ontwikkelen. Het grote verschil met Innogenetics is dat ik die zaken nu doe met eigen middelen. Ik ben niet meer zo tuk op de afhankelijkheid van durfkapitaal.”

Waarom?

VAN HEUVERSWYN. “Ik merk dat er een kloof komt tussen initiële investeerders en durfkapitaal. Starters kunnen aanvankelijk alleen rekenen op de centen van fools and friends en wat later soms van een business angel. Op een bepaald moment is een volgende kapitalisatieronde nodig en dan treden de grote durfkapitalisten in. Zij komen met zulke bedragen dat de belangen van de initiële investeerders te hard verwateren. Zo hebben de stichters en durvers van het eerste uur eigenlijk geen inspraak meer. Een oplossing daarvoor is een vroege beursgang. Galapagos, bijvoorbeeld, is nog relatief pril om al naar de beurs te trekken. Prima, denk ik dan. In een ideale wereld start je nu een bedrijf en trek je zonder het opstapje van de durfkapitalisten naar de beurs. Zo vermijd je de afhankelijkheid van durfkapitaal en ben je verplicht om al vroeg commercieel te denken. Met de voeten op de grond uw biotechnologische kennis te gelde te maken. Zo snel mogelijk producten op de markt brengen. Die rol hadden de diagnostica bij Innogenetics, maar vandaag heb ik die filosofie nog meer. Een biotechbedrijf zou zelfs binnen twee jaar break-even moeten zijn.”

Geld hebt u nu natuurlijk zelf. Toen u destijds begon met Innogenetics was dat wel anders. De afhankelijkheid van financiers is dus logisch. Zijn er te weinig overheidsinitiatieven om starters te helpen?

VAN HEUVERSWYN. “Toen we begonnen met Innogenetics, heb ik mijn studio aan zee verkocht. Eigenlijk nam ik een enorm persoonlijk risico. Dat is vandaag niet anders, starters moeten nog altijd veel risico nemen. Daarom is een initiatief als het Nederlandse Biopartner een goede hulp. Dat missen we hier. Er zijn niet veel mensen die hun bruggen verbranden en het ene koordje al loslaten voor ze het andere vasthebben. Als Innogenetics was mislukt, dan was ik alles kwijtgeraakt. Dat risico durft niet iedereen aan.”

Maar helemaal alleen stond u niet. Gimv en enkele invloedrijke zakenlui speelden financier?

VAN HEUVERSWYN. “Ik wist aanvankelijk wel dat ik een eigen bedrijf wou opstarten, maar nog niet wat we zouden doen. Ik ben toen langs geweest bij Innovi, een overheids- instelling die je hielp een businessplan uit te schrijven. De man die me daar adviseerde, was Eric Tambuyser. Samen hebben we een plan geschreven en bij de start is Eric overgekomen. Het was snel duidelijk dat geneeskunde de beste optie was. Daarom zijn we in die sector beginnen zoeken naar investeerders. Zo kwamen we bij Rudi Mariën, hij ronselde binnen zijn netwerk en de Gimv had interesse. Uiteindelijk zijn we begonnen met een startkapitaal van zo’n 5 miljoen euro.”

Hoe bepaalde u de onderzoekslijnen?

VAN HEUVERSWYN. “Ik had met alle academici die ik waardeerde, gesproken en overlegd. Heel de pijplijn van Innogenetics kwam vol te zitten met interessante projecten van alle Vlaamse universiteiten. De jonge generatie wetenschappers heeft onze pijplijn mee opgebouwd. Dat is nog steeds de ruggengraat van het bedrijf, er zijn niet veel nieuwe onderzoeksprojecten bijgekomen. Maar het was tweerichtingsverkeer. Er zijn ook wetenschappers – denk maar aan Christine Van Broekhoven – die hun academische faam mee hebben opgebouwd dankzij de projecten bij Innogenetics. Ik vind het fantastisch dat bedrijven en academici elkaar laten groeien. Ik probeer dat nog steeds: zoveel mogelijk werken met academici en zo weinig mogelijk opnieuw het wiel proberen uitvinden.”

Maar de intellectuele eigendom hield u voor het bedrijf. Niet echt eerlijk, toch?

VAN HEUVERSWYN. “Wij werkten samen met onderzoeksgroepen die klinisch weliswaar goed bezig waren, maar die nog geen toegang hadden tot biotechnologische toepassingen. Ze wilden dat wel, zochten dat ook. Eigenlijk waren we daarom een toegevoegde waarde voor hen en zij voor ons. In de faculteiten Geneeskunde was biotechnologie begin jaren tachtig niet aanwezig. Wij hebben in Vlaanderen als het ware een brug gemaakt tussen de academische wereld en clinici.”

Roeland Byl

“Wij zijn in Vlaanderen geen ondernemers, omdat we het hier zo goed hebben.”

“Ik ben niet meer zo tuk op de afhankelijkheid van durfkapitaal.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content