India is in goede vorm

Het wordt een aangenaam jaar voor een ontluikende macht. Er is zelfs hoop voor Kasjmir.

Het komende jaar zal India een groter internationaal prestige genieten dan op om het even welk ander moment sinds zijn onafhankelijkheid in 1947. Met een economie die voor het vierde opeenvolgende jaar met meer dan 7 % zou kunnen aangroeien, is dat prestige louter gebaseerd op invloed. In de loop van de volgende halve eeuw zal India uitgroeien tot een van de belangrijkste economieën en machten ter wereld. India’s positie weerspiegelt meteen ook zijn grootste wapenfeit: het bijna ononderbroken behoud van een democratisch bestuur in een arm land met 1,1 miljard inwoners.

Daardoor beschikt de regering van premier Manmohan Singh over de nodige diplomatieke slagvaardigheid en wordt ze door alle grootmachten in de wereld het hof gemaakt, ondanks het feit dat ze haar doelstelling om een permanente zetel te krijgen in de uitgebreide VN-Veiligheidsraad waarschijnlijk niet zal kunnen waarmaken. Het lijkt wel of iedereen een speciale vriendschapsband met India wil. George W. Bush brengt India begin 2006 een bezoek en zijn regering liet al weten dat ze ‘geen grotere prioriteit heeft (…) dan onze relatie met India uit te breiden en te verdiepen’.

Daarvoor bestaat een – officieel onuitgesproken – geopolitieke beweegreden: de opkomst van China als een economische en militaire supermacht zal uiteindelijk een bedreiging vormen voor de Amerikaanse wereldhegemonie. India vormt een mogelijk tegenwicht. Een investering in de toekomst van dat land wordt door Washington als een ‘indekken’ tegen China gezien. Maar een democratisch India is ook een natuurlijke partner voor de Amerikanen. De eerdere vervreemding wordt nu beschouwd als een toevallig bijproduct van de Koude Oorlog, toen het niet-gebonden India overhelde naar de Sovjet-Unie en de oorlog in Afghanistan de Verenigde Staten in een feitelijk bondgenootschap met India’s buur en vijand Pakistan stortte.

Buitenlands beleid: hoop voor Kasjmir

Tot dusver is de herwonnen wereldwijde populariteit van India een onverdeelde zegen. Het land werd niet gevraagd te kiezen tussen diegenen die het opvrijen, noch werd het verplicht zijn snel verbeterende relatie met China opgeven. Maar in 2006 moeten waarschijnlijk toch een aantal moeilijke beslissingen worden genomen. De grootste beloning die de Verenigde Staten aan India gaven, is volledige samenwerking voor zijn niet-militair atoomprogramma, ondanks het feit dat het land nooit het non-proliferatieverdrag heeft ondertekend. In ruil voor zo’n veelbetekenende breuk met zijn non-proliferatiebeleid zullen de VS van India begrip verwachten voor hun bekommernissen, meer bepaald India’s nauwe banden met Iran.

Dat zou de ondergang kunnen betekenen van een vooruitziend project om Iraans gas doorheen Pakistan naar India te sluizen. Het plan maakt deel uit van verwoede pogingen van India – dat 17 % van de wereldbevolking herbergt en over slechts 0,8 % van de gekende wereldreserves aan aardgas en olie beschikt – om zijn toekomstige energiebevoorrading veilig te stellen. Het project is echter ook een van de meest veelbelovende onderdelen van het vredesproces tussen India en Pakistan, omdat het ertoe leidt dat beide landen een enorm economisch belang zullen hebben bij aanhoudende stabiliteit.

Het vredesproces zal een cruciaal punt bereiken aan het einde van de zomer van 2006 rond het kerngeschil tussen de twee landen: Kasjmir. Tegen dan zal duidelijk worden of Pakistan zijn beloften heeft vervuld en een einde heeft gemaakt aan de infiltratie van militanten in het door India gecontroleerde Kasjmir. Als dat het geval is, komt India onder druk te staan om daadwerkelijk tegemoet te komen aan de Pakistaanse bekommeringen, bijvoorbeeld door een aanzienlijke troepenvermindering. Het feit dat de ambtstermijn van de Pakistaanse president Pervez Musharraf afloopt in 2007, vormt in die zin een soort deadline. India wil de discussie over een definitieve regeling graag uitstellen, terwijl vertrouwenwekkende maatregelen intussen de sfeer verbeteren. Generaal Musharraf is echter gehaast omdat hij de goede relatie die hij met Singh onderhoudt, beschouwt als een niet te missen gelegenheid om tot een doorbraak te komen.

Ook Singh – die nu al bekend staat als de minister van Financiën die in 1991 de economische ketens brak die India in de weg stonden – wil misschien wel een plaatsje in de geschiedenis veroveren als vredestichter. Dat zal hem in conflict brengen met zijn voorzichtige diplomaten en veiligheidsadviseurs. Mogelijk ziet Singh het buitenlands beleid evenwel als een gebied waarop hij echt een stempel kan drukken. Duurzame vrede voor Kasjmir is nog altijd een verre droom, maar de vooruitzichten voor 2006 zien er wel rooskleuriger uit dan ze de voorbije halve eeuw ooit waren.

Binnenlands beleid: wanhoop door coalitiepolitiek

Singh zal soelaas zoeken in het buitenlands beleid voor ontgoochelingen op binnenlands gebied. De economische hervormingen blijven vastlopen in het moeras van de coalitiepolitiek en de jaarlijkse begroting die in februari wordt voorgelegd, zal geen radicale maatregelen bevatten. Amper een paar maanden later vinden in een aantal staten, waaronder Kerala en West-Bengalen, verkiezingen plaats. Daarin moet Singhs Congrespartij opboksen tegen de communistische partijen, wier stemmen zijn coalitie nodig heeft voor een meerderheid in het parlement. Door de verkiezingen zullen de communisten nog minder geneigd zijn om zich te laten overhalen met betrekking tot de hervormingen die ze eerder al blokkeerden: privatisering, liberalisering van de arbeidswetgeving, en het aanvaarden van buitenlandse investeringen in meerdere sectoren. Een mogelijke uitzondering vormt een gedeeltelijke openstelling van de kleinhandelssector voor buitenlandse inbreng.

Het onvermogen om hervormingen door te voeren zal leiden tot aanhoudende geruchten dat Singh uit frustratie wil aftreden of dat de Congrespartij algemene verkiezingen laat uitschrijven – die normaal gezien pas in 2009 moeten plaatsvinden – in de hoop haar positie binnen de coalitie te versterken. Dat kan een slimme zet zijn. De belangrijkste oppositiepartij, Bharatiya Janata, verkeert in opperste verwarring. Bovendien stemde de regering in 2005 een wet die in 200 van de 600 Indische districten elk huisgezin dat het wenst 100 werkdagen per jaar tegen het minimumloon garandeert. Begin 2006 zal die belofte nog niet helemaal zijn opgegaan in een wolk van corruptie en wanbeheer. Tegelijk heeft Sonia Gandhi, de voorzitster van de Congrespartij, nog geen tijd gehad om de partij weer op te bouwen in een aantal belangrijke staten en het ziet er niet naar uit dat ze een nieuw mandaat wil. Wat Singh ten slotte betreft, moet het aanhoudende succes in het opkrikken van India’s prestige een voldoende compensatie vormen voor de beproevingen van zijn ambt.

De auteur is correspondent van The Economist voor Zuid-Azië.

Simon Long

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content