IJZEREN OOGST

Er vinden in 2014 in overvloed diensten, waken en kransneerleggingen plaats om het begin van de Eerste Wereldoorlog te herdenken. De Commonwealth War Graves Commission legt taaiere graszoden neer op de Belgische en Franse begraafplaatsen om het recordaantal bezoekers aan te kunnen en ze heeft de productie van grafstenen verviervoudigd om ervoor te zorgen dat alle 1,2 miljoen graven in onberispelijke staat zijn. Dat intussen de opruiming van de slagvelden onverminderd doorgaat, blijft tussen al die herdenkingen grotendeels onopgemerkt.

Zowel in België als in Frankrijk trekken militairen er dagelijks op uit om verroeste granaten op te halen die door landbouwers, grondwerkers, arbeiders van nutsbedrijven en tuinmannen werden opgegraven. Alleen al in 2012 zamelden ze 185 ton niet-ontplofte munitie in. Een groot deel daarvan bevatte gif. Naarmate de decennia voorbijglijden, worden die ijzeren oogsten groter omdat de landbouwers dieper ploegen en er veel meer gebouwd wordt.

Dat het westelijk front nog altijd zo veel munitie oplevert, is minder verrassend dan het klinkt. Tussen 1914 en 1918 schoten de strijdende partijen 1,45 miljard granaten op elkaar af. Omdat het front nauwelijks bewoog en omdat de aanvallen voorafgegaan werden door dagen van meedogenloze bombardementen, kwam een derde van de granaten niet tot ontploffing.

Munitie is niet het enige dat geborgen wordt. Ook geraamten van soldaten worden in 2014 nog opgegraven. Ook dat soort vondsten neemt geleidelijk in aantal toe, maar ze vertegenwoordigen maar een minuscule fractie van de zowat 155.000 jonge mannen van wie de resten nooit gevonden werden. Na de oorlog kamden ‘opgravingsteams’ de stinkende, met kraters bezaaide slagvelden uit op zoek naar tijdelijke begraafplaatsen die in de chaos van de strijd verloren gingen. Die teams werden ontbonden in 1921.

De meeste van de onlangs opgegraven overblijfselen kunnen niet meer geïdentificeerd worden omdat de soldaten in de Eerste Wereldoorlog identiteitsplaatjes kregen in geperst karton, dat intussen al lang vergaan is. Ze worden begraven in het dichtstbijzijnde Gemenebestkerkhof onder een grafsteen die Rudyard Kiplings opdracht draagt: ‘A Soldier of the Great War — Known Unto God’.

Dankzij de moderne wetenschap neemt het aantal identificaties stilaan toe. Af en toe worden overblijfselen gevonden met een ring, een scheermes of een ander voorwerp dat de naam of de initialen van de eigenaar draagt. Soms worden alleen nog uniformknopen of badges aangetroffen, maar dat schept nu ook mogelijkheden. Als de Joint Casualty and Compassionate Centre van het Britse ministerie van Defensie of zijn equivalenten in het Gemenebest kunnen vaststellen dat slechts een handvol leden van een regiment op een bepaalde plek sneuvelde, trachten ze de nakomelingen op te sporen en hun DNA te vergelijken met dat van de beenderen. Op die manier werden 124 Australische soldaten geïdentificeerd nadat vijf jaar geleden in een massagraf de overblijfselen waren ontdekt van 250 soldaten die op 19 en 20 juli 1916 omkwamen in de slag bij Fromelles.

De pogingen om andere recentelijk opgegraven overblijfselen via DNA te identificeren, duren voort. Wanneer soldaten hun naam hebben weergekregen en in 2014 opnieuw begraven worden op een Gemenebestkerkhof, dan zullen de ceremonies even aangrijpend zijn als bij om het even welke andere honderdjarige herdenking.

Een militaire kapel speelt dan de Last Post, de reveille en een nationale hymne. Vuurpelotons brengen een eresaluut en hoogwaardigheidsbekleders nemen naast de met vlaggen bedekte doodskisten de befaamde woorden in de mond: “Zij zullen niet oud worden, zoals wij die achterblijven om oud te worden”. Voor alles komen evenwel nakomelingen samen om eer te betuigen aan overgrootvaders en overgrootooms die plots echte mensen werden, niet zomaar namen op een familiestamboom: soldaten die figuurlijk opnieuw tot leven gewekt worden op het moment van hun begrafenis.

Martin Fletcher, De auteur is freelance journalist

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content