Iedereen wint

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

Brussel is in de Vlaamse beleidsplannen een blinde vlek. Als dat zo blijft, zit Vlaanderen straks met een zwart gat in zijn centrum. Economisch verliest iedereen bij een verkankering van de hoofdstad. De Serv waarschuwt in een socio-economische cijferanalyse tegen struisvogelpolitiek.

Omdat de Vlaamse regering en het Vlaamse parlement geen gewestbevoegheid hebben in Brussel, komen harde socio-economische materies die betrekking hebben op de hoofdstad van Vlaanderen niet aan bod in de beleidsplannen van de Vlaamse regering. Als het Vlaamse beleid sporadisch toch met het Brusselse feit (zoals vastgelegd in de staatshervorming) rekening houdt, “wordt te veel uitgegaan van een concurrentie- en conflictmodel,” stelt de Sociaal-Economische raad voor Vlaanderen (Serv) in een zopas verschenen analyse van de socio-economische interacties tussen Brussel en Vlaanderen.

Het resultaat

van die “blinde vlek” bij de Vlaamse beleidsmakers is dat een aantal dossiers inzake arbeidsmarktbeleid, mobiliteit en ruimtelijke ordening in de kast blijven steken. En/of dat Vlaanderen en Brussel uiteindelijk allebei aan het kortste eind trekken. Omdat ze bij geplande investeringen elkaar beconcurreren in plaats van samen te streven naar een maximaal profijt voor beide. Zo ketsen grensoverschrijdende mobiliteitsplannen af op de psychologische barrière van het Vlaamse “olievleksyndroom” en op “het verstikkingssyndroom” van de Brusselse beleidsbepalers, die een Vlaams complot bevroeden om Brussel stilletjes dood te knijpen.

Vlaanderen schuift zijn nieuwe afvalverbrandingsoven zo dicht mogelijk tegen de gewestgrens van Brussel aan, in Drogenbos. Omgekeerd lobbyen de Brusselse excellenties voor een tweede HST-station in Schaarbeek, hoewel een HST-terminal in Zaventem de vastklonterende noorderring kan ontlasten en een veelvoud van arbeidsplaatsen zou opleveren voor de wijde omgeving. Door het uitblijven van een Voorstedelijk Vervoersnet zwellen de ochtend- en avondfiles naar de hoofdstad aan. En in de binnenstad dreigt een verlammend verkeersinfarct, ten koste van de aantrekkelijkheid van wat buitenlandse zakenlui en topfunctionarissen graag typeren als “een gemoedelijk provincialistisch stadje met de allures van een Washington DC – maar zonder de klassieke ongemakken van internationale megapolen.” De wederzijdse pleinvrees van Vlaamse en Brusselse beleidsinstanties ondermijnt de internationaal gewaardeerde troeven van Brussel. En van de weeromstuit het groeipotentieel van de dynamische gemeenten in Vlaams en Waals-Brabant.

Economische magneet

Jos Chabert, minister van Economie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, verkondigt dat het Hoofdstedelijk Gewest per hoofd het hoogste bruto geografisch product van de hele Europese Unie heeft, “Brussel is dus een rijk gewest.” Met zo’n 950.000 inwoners telt de stad 620.000 arbeidsplaatsen en loopt het aandeel van de Brusselse bedrijven in de federale vennootschapsbelasting op tot 30%. Terecht voegt de minister er aan toe dat “de rijkdom vooral in de gebieden rond Brussel gevaloriseerd wordt.” Alle grote metropolen functioneren immers als groeipool waarvan het economisch manna op de omgeving neerdwarrelt.

Er zijn nog meer cijfers die de negatieve beeldvorming over Brussel in Vlaanderen ter discussie stellen:

Met dagelijks 215.700 Vlaamse pendelaars naar Brussel en rekening houdend met de invulling van een deel van de Brusselse werkgelegenheid door Brusselse Vlamingen (ongeveer 15%), is Brussel voor Vlaanderen de belangrijkste werkgelegenheidsstad, vóór Antwerpen. Van de in Vlaanderen wonende actieve bevolking (werklozen niet meegerekend) heeft 11,7% een baan in Brussel.

Per saldo, rekent de Serv voor, levert de pendelbeweging jaarlijks een netto-loonstroom op van 84,5 miljard (geïndexeerd voor 1994 op basis van 1985) vanuit Brussel naar Vlaanderen (voor Wallonië 28,1 miljard). Het Verbond van Ondernemingen te Brussel komt zelfs tot een totale transfer van 430 miljard in toegevoegde waarde (op basis van het verschil in het aandeel van Brussel in 1994 in de toegevoegde waarde enerzijds en in het netto belastbaar inkomen anderzijds). Past men hierop een 60/40-verhouding toe, dan is de totale toegevoegde waarde vanuit Brussel voor Vlaanderen jaarlijks ongeveer 260 miljard frank.

De internationale zakenwereld weerhoudt Brussel in een recente peiling, door de European Cities Monitor van Healey & Baker, als zijn vierde favoriete vestigingsplaats, na Londen, Parijs en Frankfurt; Mens & Ruimte raamt het aantal werknemers die rechtstreeks of onrechtstreeks gekoppeld zijn aan de internationale functie van Brussel op 58.000, met een projectie naar 85.000 in 2005.

Op basis van

de toegevoegde waarde en de economische beslissingskracht van het stadsgewest Brussel stelde professor Georges Allaert ( Universiteit Gent) al in 1993 dat “het uitstralingseffect van de Brusselse economie even groot is als dat van de Vlaamse – als men Antwerpen buiten beschouwing laat.” Professor Hugo Van der Haegen (KU Leuven) definieert het stadsgewest Brussel aan de hand van internationaal geldende criteria (omtrent wonen, werken, winkelen, schoolgaan, ontspannen enzovoort) als een “agglomeratie van 40 gemeenten” – dat zijn de 19 gemeenten van het politiek begrensde Brussels Hoofdstedelijk Gewest, plus 21 daarbij aansluitende gemeenten.

Het “functionele stadsgewest Brussel” is – zonder geografische afbakening, want “uitgaande van de vanzelfsprekende vaststelling dat de grenzen van de Belgische gewesten bepaald zijn,” – ook het raamwerk van waaruit de Serv in zijn studie een pleidooi opbouwt voor ” De sociaal-economische belangengemeenschap Vlaanderen-Brussel“. Onder deze geëngageerde titel reikt de Serv sprekend cijfermateriaal aan, waaruit blijkt dat niemand gebaat is bij een evolutie “waar de vanuit Vlaams beleidsoogpunt witte vlek in het centrum van Vlaanderen ook effectief een witte vlek zou worden op het terrein.”

De Brusselse paradox

Want het fraaie gezicht van Brussel heeft inderdaad een keerzijde, die SP-voorzitter Louis Tobback er capitulerend toe brengt de hele Brusselse inboedel maar liefst aan Europa cadeau te doen.

Terwijl industrie en diensten in Vlaanderen toenemen, gaan beide achteruit in Brussel (zie tabel: Bruto toegevoegde waarde per gewest). De industriële activiteit in Brussel krimpt met 44% tussen 1981 en 1996. In totaal daalt het aandeel van Brussel in de totale toegevoegde waarde van 15,7% in 1985 tot 14,2% in 1995.

Grafiek 1 ( Bruto binnenlands product 1989-1995) toont dat de groei in Brussel vanaf 1990 stilvalt. Tegelijk met een stagnatie in de werkgelegenheid, ook in de bouw en zelfs in de dienstensector die voor 82% van de Brusselse tewerkstelling zorgt. De totale werkgelegenheid duikt vanaf 1992 onder het niveau van 1981 (grafiek 2: Werkgelegenheid 1981-1996). In 1993 en 1994 groeide Brussel met respectievelijk 1,3% en 0,2%, tegenover 3% en 2,7% in Vlaanderen (1,8% en 1,5% in Wallonië).

De Brusselse werkloosheidsgraad (de verhouding tussen werklozen en totale bevolking) is zowat het dubbele van de Vlaamse. Van de drie gewesten kent Brussel de grootste groei in werkloosheid.

Hoewel het aantal inwoners sinds 1991 stabiliseert rond 950.000, evolueert de inkomenssituatie almaar ongunstiger: zodra jonge actieven een zeker inkomensniveau bereiken, migreren ze naar de rand. Tussen de pieken van de leeftijdcategorieën onder de 29 en boven de 65 jaar, duikt de slinkende actieve bevolking in de demografische curven naar beneden. De helft van de bevolking bestaat uit eenpersoonsgezinnen.

Van het hoogste gemiddelde inkomen in 1983 per aangifte op gewestelijk niveau, daalt het gemiddelde inkomen sinds 1992 onder het niveau van Vlaanderen. Gemeten in inkomen per aangifte en in inkomen per hoofd evolueert Brussel tot het armste gewest van België. De fiscale capaciteit glijdt in 1997 onder het Belgische gemiddelde.

Met 30% vreemdelingen (tegenover minder dan 5% in Vlaanderen) is Brussel een complexe multiculturele stad geworden.

Maar ondanks de stagnatie in de werkgelegenheidsevolutie blijft Brussel met meer dan 16% van de tewerkstelling de belangrijkste werkaanbieder in België. Deze situatie leidt ertoe dat Brussel een krachtige inkomensgenerator is voor een in Vlaanderen wonende bevolking, in de eerste plaats binnen het Brusselse stadsgewest.

De Serv komt tot de paradoxale vaststelling “van een stad die, niettegenstaande het grote aanbod aan werkgelegenheid, verder verarmt, terwijl dezelfde stad in belangrijke mate instaat voor het in stand houden van de rijkdom van de rand.”

Halle-Vilvoorde

en Waals-Brabant zijn de grote winnaars (grafiek 3: Inkomen per aangifte in 1995): een deel van de stagnatie van de Brusselse economie wordt veroorzaakt door een overflow naar zijn randgebied. Wijzend op de verbondenheid van de ruimtelijke problematiek in het hoofdstedelijk gewest en in de omgeving van Brussel, pleitte de Serv vorig jaar in zijn advies over het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) voor een betere onderlinge afstemming van het beleid tussen de twee gewesten.

In het goedgekeurde RSV stelt de Serv echter een omgekeerde beweging vast. En ook Brussel en Wallonië proberen eenzijdig het laken maximaal naar zich toe te trekken door de “inherente concurrentiebenadering die in hun plannen verscholen zit.” De kans is daarom groot dat de drie gewesten – en zeker het kwetsbare Brussel – pluimen laten in de internationale concurrentiestrijd om investeringen. In plaats van een conflictuele of in het beste geval een ad hoc aanpak, is er dus nood aan één allesomvattende visie om het Brusselse stadsgewest zijn maximale ontplooingskansen te gunnen, concludeert de Serv. Gegeven de institutionele voorwaarden moet dit vertaald worden in coördinatie en overleg, ingebed in een allesomvattend samenwerkingsakkoord tussen Vlaanderen en Brussel – los van de politiek gevoelige gemeenschapsmateries.

ERIK BRUYLAND

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content