Iedereen heeft geld voor starters

Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

Startkapitaal is hét zorgenkind van jonge ondernemers. Nochtans biedt de overheid een hoop steunmaatregelen aan. Trends wijst de weg naar het geld.

Zowat elke overheid in België heeft de afgelopen jaren steunmaatregelen voor beginnende ondernemingen gelanceerd. U vindt ze zowel op provinciaal, Vlaams als federaal niveau. In de praktijk gaat het van expansiepremies over een borgstelling via het Vlaams Waarborgfonds tot het betalen van uitkeringen voor wie een loopbaanonderbreking opneemt om te kunnen starten als ondernemer. “Die maatregelen zijn meer dan welkom,” zegt Herwig Taeleman van de Unie van Zelfstandige Ondernemers ( Unizo). “Als we met starters praten, verwachten ze echt wel dat we ze wegwijs maken in het kluwen van steunmaatregelen.”

1. Bij de provincie

De provinciale steunmaatregelen zijn wellicht de minst bekende. Ze zijn beperkt in omvang, kunnen wat verschillen van provincie tot provincie, maar ze komen over het algemeen neer op een fiscaal voordeel.

Zo wordt een algemene provinciebelasting geheven op de grondoppervlakte waarop de woongelegenheid of de vestiging van de onderneming zich bevindt. Die provinciebelasting kan gedeeltelijk worden teruggewonnen als u een beroepsactiviteit of een bedrijf opstart op het grondgebied van de provincie. De omvang van die teruggave varieert van 25 % tot 60 %, afhankelijk van de werkgelegenheid, en wordt verleend gedurende de eerste drie aanslagjaren na het begin van de activiteit.

Daarnaast is er de teruggave van provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing. In elke provincie worden opcentiemen geheven op de hoofdsom van de onroerende voorheffing. Aan nieuw opgerichte bedrijven kan de teruggave van deze belasting worden verleend gedurende de eerste vijf jaar, op voorwaarde dat er werkgelegenheid wordt gecreëerd.

Bij de niet-fiscale maatregelen moeten we de provinciale expansiepremie voor KMO’s rekenen. Die premie neemt de vorm aan van een rentetoelage ten belope van 2 % gedurende de eerste drie jaar van een lening. Het bedrag van de lening moet liggen tussen 2500 en 75.000 euro. De premie zelf wordt berekend op de lening of een deel van de lening voor een maximumbedrag van 37.200 euro.

Tot slot is er de toelage om een starterscursus te volgen, waarbij deelnemers tot 80 % van het inschrijvingsgeld via een premie kunnen terugkrijgen.

2. Bij de Vlaamse GemeenschapZoals te verwachten zijn de steunmaatregelen op Vlaams niveau veel uitgebreider dan de provinciale. Een deel van de diensten sluit aan bij de nood aan advies die starters vaak ontberen. Zo kunnen kleine ondernemingen die een beroep doen op een erkende externe adviseur onder bepaalde voorwaarden een adviespremie bekomen van ten hoogste 50 % van de advieskosten, met een maximum van 12.394,68 euro per bedrijfsadvies. Voor startende kleine ondernemingen wordt deze adviespremie verhoogd tot maximaal 75 % van de advieskosten, eveneens met een maximum van 12.394,68 per bedrijfsadvies.

Het advies moet worden verstrekt door een extern adviseur die erkend is door het Vizo, en moet uiterlijk 60 dagen na het ondertekenen van de overeenkomst worden aangevraagd. Wel is het zo dat het Vizo afhankelijk van het advies gratis bedrijfsbegeleiding kan aanbieden. Startende ondernemingen en zelfstandigen kunnen bijvoorbeeld binnen de eerste vijf jaar na de oprichting genieten van zes halve dagen gratis advies.

Een tweede type van Vlaamse steunmaatregelen is de expansiesteun voor kleine ondernemingen en zelfstandigen. Kleine ondernemingen en zelfstandigen die beroepsinvesteringen uitvoeren in het Vlaams Gewest, kunnen in het licht van de economische expansiewetgeving tot 15 % steun bekomen in de vorm van een rentetoelage en/of kapitaalpremie. Daarvoor moet de onderneming wel beroepsinvesteringen uitvoeren van minimaal 62.500 euro. Deze investeringsdrempel kan nog worden verlaagd tot 22.000 euro voor starters die voldoen aan het criterium ‘eerste vestiging’.

De expansiesteun wordt berekend als een percentage van het subsidiale investeringsgedrag, na toepassing van de afschrijvingsaftrek. Dit percentage verschilt naargelang van bepaalde criteria van toepassing (eerste vestiging, ecologisch belang, inbreiding in stedelijk gebied, enzovoort) en de categorie waartoe de onderneming behoort. We moeten ook nog vermelden dat voor gebouwen en materiaal dat ‘onroerend is van nature of door bestemming’ in bepaalde gevallen gedurende vijf jaar een vrijstelling kan worden toegekend van onroerende voorheffing die door het Vlaams Gewest wordt geheven.

Het stokpaardje van de Vlaamse regering blijft echter het Vlaams Waarborgfonds. Dat fonds kan zich gedeeltelijk borg stellen voor kleine ondernemingen en beoefenaars van vrije beroepen indien ze geen beroepskrediet kunnen bekomen door een gebrek aan zakelijke waarborgen. De hoogte van de borgstelling wordt onder meer bepaald in functie van de duur van het toegestane beroepskrediet en kan oplopen tot 90 %.

3. Bij de federale overheid

De meeste uitgebreide steunmaatregelen worden nog altijd op federaal niveau geregeld. Iedereen denkt dan in eerste instantie aan het Participatiefonds. Dat fonds moet het eigen vermogen van de zelfstandigen, vrije beroepen en KMO’s verstevigen en de werkloosheid bestrijden. Daarvoor beschikt het fonds over een pakket achtergestelde leningen (vijf in totaal) die tegen gunstige voorwaarden kunnen worden toegekend aan KMO’s. Vier daarvan zijn interessant voor startende ondernemingen.

Ten eerste: de instaplening. Die richt zich op zaakvoerders die minder dan één jaar actief zijn. Wie zo’n lening afsluit, kan genieten van een verlaagde rentevoet van 4 % gedurende twee jaar (voor leningen op vijf jaar) of drie jaar (voor leningen op zeven of tien jaar). Daarna wordt een marktrentevoet toegepast. Bovendien kan voor de terugbetaling van het kapitaal een vrijstelling worden verleend van één of twee jaar. Een interessante maatregel, zeker als men weet dat het bedrag van de instaplening gelijk is aan driemaal de eigen inbreng of het bedrag van de banklening. De omvang van de lening kan zelfs worden verhoogd tot viermaal de eigen inbreng. Daarvoor moet de starter wel in de e-business actief zijn of binnen het jaar na de toekenning van de lening ten minste twee extra mensen aanwerven.

Ten tweede: de overdrachtlening, een variant van de instaplening. Zoals de naam doet vermoeden, richt die zich op starters die een bestaande eenmanszaak of KMO overnemen. Verder gelden hier dezelfde kenmerken als voor de instaplening. De enige uitzondering is dat het bedrag beperkt blijft tot driemaal de eigen inbreng.

Ten derde: de startlening. Die richt zich tot de niet-werkende werkzoekenden. Als ze zich als zelfstandige willen vestigen of een vennootschap willen oprichten, kunnen ze een startlening bekomen van 30.000 euro. De lening wordt toegekend voor een periode van dertien jaar tegen een rentevoet van 4 %. Als de starter de eerste achttien maanden een beroep doet op een erkende startersbegeleidingsinstelling, wordt de rentevoet de eerste twee jaar verlaagd tot 3 %. Bovendien wordt voor de terugbetaling van het kapitaal een vrijstelling verleend van maximum drie jaar.

En ten slotte: de solidaire lening, gericht op mensen met een laag inkomen. Over het algemeen gaat het om potentiële starters die het bestaansminimum of een werkloosheidsuitkering krijgen. Ze kunnen bij het Participatiefonds een krediet aanvragen van maximaal 7500 euro, dat met een minimum aan waarborgen wordt ver- strekt. De rentevoet van de lening bedraagt 3 %. De lening zelf moet op drie jaar worden terugbetaald.

De solidaire lening is niet de enige maatregel die de sociaal zwakkeren een kans moet geven om met een eigen zaak te beginnen. Sommige beginnende zelfstandigen kunnen onder bepaalde voorwaarden het recht op een werkloosheidsvergoeding behouden. Dat moet werknemers in loondienst over de brug krijgen om een bedrijf op te starten en voor het statuut van zelfstandige te kiezen.

Een ander voordeel is de onderbrekingsuitkering bij loopbaanonderbreking. In mensentaal: werknemers in de privé-sector die een volledige loopbaanonderbreking opnemen om als zelfstandige te beginnen, kunnen in het kader van het tijdskrediet voor maximaal één jaar een onderbrekingsuitkering bekomen bij de RVA. Daar is wel één voorwaarde aan verbonden: de zelfstandige moet het voorbije jaar een zelfstandige activiteit in bijberoep hebben uitgeoefend.

Voorts kunnen sommige starters de eerste drie jaar vrijstelling van de vennootschapsbijdrage krijgen. De bewijsstukken daarvoor moeten worden bezorgd aan de sociale verzekeringskas waarbij ze zijn aangesloten.

Ook een vermindering van de sociale bijdragen kan voor ademruimte zorgen. Starters betalen de eerste drie jaar een bijdrage op basis van het inkomen dat ze ‘vermoedelijk’ zullen halen. Het vierde jaar wordt de bijdrage geregulariseerd op basis van de gerealiseerde inkomsten van het eerste jaar. Doordat die regularisatie bovenop de bijdragen van het vierde jaar komen, hebben starters vaak financiële problemen. Om die op te vangen, worden de bijdragen die verschuldigd zijn voor elk van de vier kwartalen van het jaar dat volgt op het derde volledige jaar verzekeringsplicht, verminderd met 15 %. Die vermindering mag echter niet meer bedragen dan 123,95 euro.

Alain Mouton

Het stokpaardje van de Vlaamse regering blijft het Vlaams Waarborgfonds. Maar de grootste steun komt nog steeds van de federale overheid.

Sommige beginnende zelfstandigen kunnen het recht op een werkloos-heidsvergoeding behouden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content