HULP OF HANDEL ?

Gekrakeel tussen excellenties

Vorige zomer laaide de discussie over de leningen van staat tot staat hoog op, toen bleek dat honderden miljoenen ontwikkelingshulp de mist ingingen in Benin en Tanzania. Is het verstrekken van leningen wel een goede methode om aan ontwikkelingshulp te doen ? Kan men aan de armen niet beter goederen geven in plaats van geld ? En als men toch leent, is het dan verantwoord dat het ontvangende land verplicht wordt het grootste deel van die lening te besteden in België voor de aankoop van uitrustingsgoederen ?

In dit debat staan twee kampen tegenover elkaar.

Enerzijds zijn er de niet-gouvernementele organisaties. Leningen van staat tot staat horen thuis bij exportpromotie, zo horen we daar, en niet bij ontwikkelingshulp. Die leningen maken projecten voor de arme landen te duur, omdat de Belgische exporteurs de prijzen vragen die ze willen.

Anderzijds zijn er degenen die menen dat technische hulp (studies, vorming, hulppersoneel) wel kan onder de vorm van giften, maar dat de overdracht van uitrustingsgoederen (per definitie gefinancierd met langetermijnkredieten) beter gerealiseerd kan worden via leningen van staat tot staat. Deze stelling wordt uiteraard mee gedragen door de exporteurs van uitrustingsgoederen, vaak (maar niet alleen) uit de sector van Fabrimetal ( Sobeled), en sterk gesteund door het VBO.

NIET NIEUW.

Tijdens het debat hoorde men meer sterke verklaringen van Reginald Moreels dan van Philippe Maystadt. Half oktober zei Moreels : “Ik zal een muur optrekken tussen handel en hulp. Geen locomotieven meer, geen scheepsherstellingen, geen glasfabrieken. Ik maak een einde aan de gebonden ontwikkelingshulp.” Maystadt zijnerzijds deed het kalmer aan. Hij publiceerde een artikel in de financieel-economische pers om te onderstrepen dat hulp en handel niet per definitie onverenigbaar zijn.

En wat deed de Ministerraad, in ons bestel toch het opperste arbitrage-orgaan voor gekrakeel tussen excellenties ? Daar nam men een beslissing die bij de eerste aanblik nieuw oogde, maar die bij nader toezien voor 90 % het hek aan de oude stijl liet.

Nieuw was dat de ministers van Financiën en van Buitenlandse Handel voortaan de zachte staatsleningen in de zorg voor de export meer zouden combineren met dat andere (reeds lang bestaande) instrument voor subsidiëring van de rentevoeten voor exportkredieten : Copromex. Ook zou de Ministerraad de voorstellen voor kredieten van staat tot staat pas goedkeuren nadat de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking de zogenaamde “ontwikkelingsrelevantie” van het te financieren project toegelicht zou hebben.

Aan de wet zelf werd echter niets veranderd : de minister van Financiën (die deze kredieten op zijn begroting heeft) en zijn collega van Buitenlandse Handel blijven bevoegd. De kredieten blijven gebonden aan de levering van Belgische uitrustingsgoederen. Dat de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking zijn mening kenbaar mag maken, is in feite ook niet nieuw : een van zijn ambtenaren heeft reeds lang zitting in het administratief comité dat op Financiën alle dossiers inzake staatsleningen voorbereidt.

NIET GEHOORD.

Het leek dus nogal op het stuk van Shakespeare : “Much ado about nothing”. Of misschien toch niet helemaal. De hele discussie heeft immers iedereen gevoeliger gemaakt voor wat er met het ontwikkelingsgeld gebeurt.

Mij dunkt dat belangrijker is wat we in de gevoerde discussie niet hebben gehoord.

1. Philippe Maystadt is minister van Financiën én van Buitenlandse Handel. In de Delcrederedienst zal hij in die tweede functie soms moeten aansturen op staatsgaranties, wat hij in de eerste functie dan weer moet afremmen. Als minister van Buitenlandse Handel zal hij tenderen naar een lening van staat tot staat, wat hij als minister van Financiën zou moeten afwijzen (rekening houdend met het gebrek aan financiële notoriëteit van de debiteur). Een erg oncomfortabele positie.

2. Financiën en Buitenlandse Handel gaan niet helemaal vrijuit. Ze dokterden wel een hele procedure uit voor de financiële afwikkeling van de staatsleningen, maar een echte controle op de substantiële afwerking van het project bleef tot nu toe vaag en “zwevend”. Indien een Belgisch ambassadeur per uitzondering, en op eigen initiatief dan nog, een kritisch rapport naar Brussel zond, werd hem dat niet per se in dank afgenomen.

3. Reginald Moreels heeft gelijk wanneer hij stelt dat de tot nu toe gevolgde methode (staatskrediet voor een project dat aangedragen wordt door een Belgisch exporteur) niet noodzakelijk de goedkoopste financiering is voor het ontwikkelingsland, gezien de (te) hoge prijs van de exporteur. Het zou daarom beter zijn programmaleningen toe te staan en binnen dat kader beperkte aanbestedingen te organiseren tussen Belgische exporteurs.

4. Beweren dat de hele financiering “ongebonden” moet zijn, gaat echter niet op zolang onze buren (Frankrijk, Duitsland, Nederland) niet hetzelfde doen. Dit zou er immers op neerkomen dat we met ons belastinggeld werkgelegenheid gaan financieren in de buurlanden, zonder wederkerigheid.

5. Indien de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking pleit voor ongebonden hulp, zou hij de zaak eerlijk moeten opentrekken. Elk jaar geeft hij aan de niet-gouvernementele organisaties ruim twee miljard frank (meer dan het dubbele van de jaarbegroting voor staatskredieten) : geld dat toch ook op een “gebonden” manier gebruikt wordt. Het tewerkgestelde personeel is immers Belgisch, en diensten zijn evengoed export als goederen.

6. Men moet ook maar eens duidelijk zijn over de “ontwikkelingsrelevantie”. Die zou niet gepreciseerd mogen worden via gekrakeel tussen twee Belgische excellenties ; wel door voorlegging van de jaarlijkse IMF-analyse van het betrokken land, met een gedetailleerde beoordeling van de Wereldbank over het economisch plan van het ontwikkelingsland, of met een audit door een erkend instituut.

Zoek maar niet naar enige rationaliteit in dit geredetwist. België is een exportland ; toch besteden de federale en regionale overheden samen voor exportbevordering nauwelijks 15 % van wat naar ontwikkelingshulp gaat.

JAN HENDRICKX

Jan Hendrickx was ambassadeur en kabinetschef bij Buitenlandse Zaken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content