HOU CONCURRENTEN BUITEN

Ondanks alle retoriek over globalisering en liberalisering van de internationale handel hebben de bedrijven in de Europese Unie een belangrijk instrument om goedkopere, niet-Europese concurrenten te neutraliseren: de antidumpingmaatregelen. Op aanklacht van de thuisindustrie onderwerpt de Europese Commissie het niet-Europese bedrijf (dat zijn producten “dumpt” op onze markt) aan een invoerrecht of een prijsafspraak.

Europese sectoren die het meest worden beschermd door antidumpingmaatregelen – staal, chemie… – hebben sterke vakbonden, stelden de economen Jozef Konings en Reinhilde Veugelers van de KU Leuven en Hylke Vandenbussche van de Antwerpse Ufsia vast. Dat is geen toeval, schrijven zij in een onderzoek, dat overigens de tweejaarlijkse prijs won van de Vereniging voor Economie.

De band tussen vakbonden en antidumpingmaatregelen loopt via de loononderhandelingen, menen de drie wetenschappers. De bescherming door antidumpingmaatregelen levert het bedrijf meer winst op. Dat zet de vakbonden aan om hogere lonen te eisen, waardoor het prijsverschil met de goedkopere niet-Europese concurrent nóg vergroot. Dat laatste feit grijpt het bedrijf aan om van de Europese Commissie antidumpingmaatregelen los te krijgen.

De belangen van vakbond en bedrijf lopen niet langer gelijk als het gaat om het soort van antidumpingmaatregelen.

Bij prijsafspraak moet de niet-Europese concurrent beloven dezelfde prijs als het Europese bedrijf te hanteren. Dit beperkt de competitie, en dat heeft zo zijn gevolgen: het Europese bedrijf verhoogt zijn prijs, wetend dat de concurrent zal volgen. Die concurrent op zijn beurt profiteert van die prijsverhoging. De vergroting van de koek is hier het gevolg van beperking van de concurrentie.

Bij invoerrecht is dat ook het geval, maar in mindere mate. De niet-Europese concurrent moet een bedrag per ingevoerd product betalen waardoor zijn prijs in de EU-markt stijgt. De concurrent kan echter zijn prijs aan de grens verlagen, zodat hij, invoerrecht inbegrepen, concurrentiëler blijft in de EU-markt dan onder het regime van een prijsafspraak. De competitie blijft hier voor een groter deel bestaan. Daarom is de te verdelen koek hier niet zo groot als bij een prijsafspraak.

Staat de vakbond zwak, is het Europese bedrijf meest gebaat met een prijsafspraak, want dan kan het de (grotere) koek voor zich houden. Een sterke vakbond daarentegen kan, in het geval van prijsafspraak, een flink deel van de koek afromen in de vorm van loonsverhoging. Dat willen de bedrijven vermijden. Daarom, hoe sterker de vakbond, hoe meer de Europese bedrijven kiezen voor het invoerrecht, zo stellen de onderzoekers vast.

De drie economen voerden een empirische test uit op België, dat in grote mate is blootgesteld aan buitenlandse concurrentie, sterke vakbonden heeft en waar onderhandelingen zich vaak toespitsen op lonen. Voor de periode 1997-1994 beschouwden zij alle Belgische bedrijven met tenminste 100 werknemers, met meer dan 50,85 miljoen frank aan totale activa en een omzet hoger dan 170 miljoen frank. De test viel positief uit: hoe groter de vaksbondmacht in ondernemingen, hoe meer kans op beschermende antidumpingmaatregelen, vooral dan in de vorm van invoerrechten. Die relatie is sterker naarmate de concurrentie in de sector zwakker is.

Jozef Konings, Hylke Vandenbussche, Reinhilde Veugelers, “Union Wage Bargaining and European Antidumping Policy: evidence on Belgian firm level data”, CEPR working paper nr. 1860, May 1998, London.

Info: Tel. (00-44) 171.878.29.00 (fax: 29.99); e-mail: orders@cepr.org

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content