Hoe raakt u binnen in de Europese lobbyclub?

Dat alleen politici en ambtenaren wetten schrijven, is een van de grootste leugens van deze tijd. Net als in Washington worden ook in Brussel de ware krachten achter het politieke circus steeds zichtbaarder. Ze presenteren zichzelf als lobbyisten, die meepraten over nieuw beleid. Wie zijn die geheimzinnige spelers? Wat doen ze? En hoeveel geld gaat er om in de lobbybusiness?

Dit artikel kwam er met steun van het Fonds Pascal Decroos. (www.fondspascaldecroos.com)

Volgende week: hoe gaan de lobbyisten concreet te werk?

Het aantal ‘gesprekspartners’ dat rondzwermt in Brussel, is sinds begin jaren negentig op zijn minst verdubbeld. Dit komt doordat de Europese Unie steeds meer bevoegdheden krijgt op nieuwe terreinen. Vooral op economisch vlak is dat het geval. Ongeveer 80 procent van de economische wetgeving in de Europese lidstaten komt inmiddels uit Brussel.

Geen wonder dus dat de Belgische hoofdstad veel belangengroepen aantrekt, vooral ook uit het bedrijfsleven. Naar schatting zijn er 2000 tot 3000 belangenorganisaties en lopen er 10.000 tot 30.000 lobbyisten rond bij de EU. Met andere woorden: voor elk lid van het Europees Parlement zijn er zeker drie lobbyisten en voor elke ambtenaar bij de Europese Commissie is er minstens één lobbyist.

Zware budgetten

Ruim twee derde van alle lobbyisten wordt betaald door het bedrijfsleven. De rest krijgt zijn salaris van de non-profitsector in de vorm van subsidies van overheden, de Europese Commissie zelf of donoren die storten op rekeningen voor het goede doel. Volgens professor Justin Greenwood van de Aberdeen Business School ontvangen niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) jaarlijks zo’n 1000 miljoen euro van de Europese Commissie. Greenpeace is een van de weinige ngo’s die uit principe geen geld van de Commissie accepteren. Net als financiering door het bedrijfsleven doet overheidssteun immers afbreuk aan de onafhankelijkheid van ngo’s. Ze kunnen op die manier worden gebruikt als een publieke of particuliere spreekbuis, die onpopulaire belangenbehartiging in een aantrekkelijker jasje steekt. De lobby tegen kinderarbeid, bijvoorbeeld, kan perfect samengaan met de promotie van protectionistische maatregelen op het gebied van textiel.

“Zuivere ngo’s komen steeds minder voor,” aldus professor Rinus van Schendelen van de Erasmus Universiteit in Rotterdam. “Zo is de financiering van Greenpeace voor een deel gesluierd en geven bedrijven als Shell geld aan milieuclubs.” Van Schendelen stelt dat ongeveer 200.000 euro nodig is om één lobbyist in Brussel een jaar actief te houden. “Bijna elke lobbyist sluit zich aan bij een breder netwerk om sterker te staan. Dat hoeft niet veel te kosten, want hij wandelt gewoon naar de buren voor overleg.”

Zowel ondernemingen als ngo’s groeperen zich meestal in Europese koepelverenigingen, die leden hebben uit allerlei landen (zie kader: ‘Wie is wie’ van de Europese lobbyisten). Het lidmaatschap van een Europese koepelfederaties kost gemiddeld 7500 tot 25.000 euro per jaar, volgens Greenwood. Hoe meer rijke leden een organisatie telt, hoe meer kennis en andere middelen ze dus ter beschikking heeft.

Precieze cijfers over de inkomsten van lobbyorganisaties worden zelden bekendgemaakt. Professor Greenwood ontdekte wel dat de helft van alle lobbyorganisaties een kleinere jaaromzet heeft dan 100.000 euro en minder dan vijf man in dienst heeft. “Op een paar uitzonderingen na heeft een organisatie met meer medewerkers meestal ook een groter budget.”

De 38 grootste Europese bedrijfsfederaties hebben een gemiddeld jaarinkomen van 5 miljoen euro. Van deze groep tellen tien organisaties meer dan twintig werknemers. Cefic, de lobbyorganisatie van de chemische industrie, spant de kroon met 120 medewerkers. Andere in de toptien zijn de Europese werkgeversvereniging Unice, de Amerikaanse Kamer van Koophandel (Amcham EU) en de sectorale verenigingen voor de auto-industrie ( Acea), de landbouw ( Copa/Cogeca), de farmaceutische industrie ( Efpia), de verzekeringen ( Cea), de staalsector ( Eurofer), de elektriciteitssector ( Eurelectric) en de cementboeren ( Cembureau).

Behalve de medewerkers van koepelorganisaties, hebben de afzonderlijke leden meestal ook nog eens eigen lobbyisten in Brussel. Zo beschikt Amcham EU met 130 multinationals over een leger van ruim 600 lobbyisten.

De middelen van deze gigant staan in schril contrast met die van de gemiddelde lobbygroep in de non-profitsector. In die hoek zijn organisaties veel minder gecentraliseerd en efficiënt georganiseerd. Het meest bureaucratisch en verdeeld zijn de Europese vakbonden ( Etuc). Van alle non-profitorganisaties beschikt Etuc over de meeste medewerkers in Brussel, een vijftigtal. Daarnaast zijn er drie andere die ook meer dan twintig personen in Brussel hebben: het Wereld Natuurfonds (WWF), de Europese Vrouwenlobby en het European Youth Forum. Die laatste organisatie heeft een jaarbudget van ruim 2 miljoen euro.

Deze lobbygroeperingen zijn – net zoals ngo’s als Oxfam, Greenpeace of Artsen zonder Grenzen – vooral aangewezen op hun eigen mensen en vrijwilligers. Ze hebben niet de middelen om extra expertise en lobbyisten in te huren bij consultancyfirma’s en advocatenkantoren. De cliëntèle van deze verhuurders van lobbyisten bestaat vooral uit grote ondernemingen. Monsieur Chirac

Behalve ngo’s en bedrijven doen ook de Europese, nationale en regionale overheden graag aan lobbying. Zelfs de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement lobbyen bij elkaar om bepaalde wetten er wel of niet door te krijgen. Gerhard Schröder, Tony Blair en Jacques Chirac zijn waarschijnlijk de allermachtigste lobbyisten omdat ze meer mensen en miljarden vertegenwoordigen dat welk bedrijf ook.

Deze machtige politici deinzen er niet voor terug om de belangen van hun eigen bedrijfsleven in Brussel te verdedigen. “Ondernemingen krijgen bij hun lobbywerk vaak hulp van hun eigen regering. De band tussen die twee blijft eng,” vertelt gewezen Europees commissaris Karel Van Miert ( SP.A). “Multinationals hebben ook nog altijd hun homebase. Het zijn de parels aan de kroon van de economie van een bepaald land.”

Achter de politieke schermen spelen ook staatsbedrijven vaak een cruciale rol. “In een land als Frankrijk zijn staatsbedrijven nog steeds de grootste werkgevers. Vooral als de nationale verkiezingen eraan komen, hebben die veel invloed,” oppert Bernard Bot, de voormalige Nederlandse ambassadeur bij de EU. “Maar ook regeringen houden steeds meer rekening met buitenlandse bedrijven, die staten kunnen aanklagen.”

De invloed van de boeren op de nationale overheden is evenmin te onderschatten. Hoewel de werkgelegenheid in de landbouwsector flink is gedaald, zijn Europese politici nog steeds uiterst gevoelig voor de kritiek van deze achterban. “De invloed van de landbouwlobby is in Frankrijk het sterkst en gaat tot op het niveau van Chirac,” aldus Van Miert. “In Europa schuiven landbouwverenigingen soms hun mensen naar voren als minister. Een politicus die van de daken schreeuwt dat hij het landbouwbeleid drastisch wil veranderen, zal nooit de portefeuille van Landbouw krijgen.”

Operatie Sabotage

Door dit delicate vlechtwerk van belangenverstrengelingen is het niet altijd evident wie binnen Europa de bondgenoot is van wie. Ngo’s en bedrijven zijn niet per definitie elkaars vijanden en Europese ondernemingen zitten zeker niet altijd op één lijn. Meer nog: tussen regeringen, ngo’s en bedrijven ontstaan vaak verrassende coalities. Om dat te illustreren, volstaat het om even te kijken naar het dossier van de Europese landbouw.

De lobby die strijdt voor de liberalisering van de Europese landbouw is samengesteld uit vertegenwoordigers van de ontwikkelingslanden, de Verenigde Staten en de zogenaamde Cairns Groep (die uit zestien landen bestaat, waaronder Australië, Canada en Brazilië). Binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) dringt deze lobby al jarenlang aan op een verlaging van EU-landbouwsubsidies. In Brussel werden ze daarin gesteund door een bijzondere coalitie van ngo’s en multinationals, verenigd in onder meer de European Round Table of Industrialists (ERT), Amcham EU, Oxfam International, het Wereldnatuurfonds (WWF), de Europese federaties van niet-landbouwsectoren, de consumentenorganisatie BUEC en de alternatieve-protestboeren van CPE. Andere voorstanders van verregaande hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid waren de EU-lidstaten die minder geld ontvingen voor landbouw dan ze betaalden: Duitsland, Groot-Brittannië, Nederland, Denemarken en Zweden.

De Oostenrijkse EU-commissaris voor Landbouw Franz Fischler nam in de zomer van 2002 het landbouwbeleid flink op de schop met een ‘revolutionair’ hervormingsplan. Maar een jaar later accepteerden de regeringen van de EU-lidstaten een sterk verwaterde versie van Fischlers voorstel: de Europese landbouwsubsidies werden bevroren maar niet verlaagd; daarnaast blijven sommige sectoren nog een paar jaar gespaard van de ontkoppeling tussen subsidies en productie. Kortom: de conservatieve tegenbeweging kreeg meer haar zin dan de voorstanders van liberalisering.

“Het akelige was dat we eerst aan de kant werden gezet als dwarsliggers,” vertelt Rian Fokker van Oxfam International. “Later gebruikte de Commissie echter wél onze argumenten om het nieuwe beleid te verkopen.”

In de conservatieve tegenbeweging was een van de belangrijkste spelers Copa/Cogeca, de Europese federatie van boerenverenigingen en coöperaties. Onder meer via de lidstaten Frankrijk, Spanje en Italië verzetten de boeren zich tegen iedere vorm van verandering van het landbouwbeleid. Een groep van ngo’s, waaronder vele milieuorganisaties, regionale overheden, kerken en andersglobalisten stonden eveneens aan hun kant.

Dit verbond kon winnen omdat, toen puntje bij paaltje kwam, de Europese leiders luisterden naar hun achterban op het thuisfront. Tijdens de Duitse en Franse verkiezingen werd op het hoogste politieke niveau een deal gesloten. Schröder en Chirac sloten een compromis dat de hervormingen van Fischler afzwakte. Het ging om een typische Frans-Duitse trade-off, waarmee Chirac zijn ‘groene olie’ kon veiligstellen en Schröder zijn industrie én Chirac te vriend kon houden. Concreet beloofden de Fransen om de Duitsers te helpen bij het tegenhouden van de Europese overnamerichtlijn als zíj minder op hun strepen zouden staan bij de landbouwhervormingen.

Een sterk staaltje van politiek gesjacher, waaraan voor de EU-burger een enorm kostenplaatje vast hangt

Mathilde Sanders

Voor elk lid van het Europees Parlement zijn er zeker drie lobbyisten.

Niet-gouvernementele organisaties krijgen elk jaar 1000 miljoen euro van de Europese Commissie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content