Hoe de Mayfair-aanklagers zelf in de beklaagdenbank terechtkwamen

Willy Van Damme medewerker Trends

Begin deze maand verwees de Kortrijkse raadkamer bijna alle verdachten in de zaak van het failliete confectiebedrijf Mayfair naar de strafrechter. De twee topmannen van het bedrijf lijken het slachtoffer te zijn geweest van de dubieuze handelingen van het personeel, de overnemer en een bedrijfsrevisor.

Een Belgisch zakenman die er goed gekleed wou uitzien, kocht in de jaren tachtig een kostuum van het merk Butch. Dat stond voor oerdegelijke kwaliteit en was vrij populair. Het was een van de merken van het Roeselaarse confectiebedrijf Mayfair, een familiale onderneming gegroeid uit de kleermakerszaak van Gaston Deleye en vooral groot gemaakt door zijn zoon Carlo Deleye. Onder zijn impuls groeide de zaak uit tot het Belgische topbedrijf in zijn sector en een van de grootste Europese ondernemingen voor herenkostuums.

Op 11 januari 1991 ging Mayfair failliet, tot verbazing van iedereen in de sector. Al snel deden beschuldigingen over grootschalige fraude de ronde. Er was met de boeken geknoeid, zo heette het, en er werd verwezen naar zwarte kassen en zelfs verduistering van fondsen. Carlo Deleye en Rik Kiepe, de gedelegeerd bestuurder en commercieel directeur, werden met de vinger gewezen. De beschuldigingen werden prompt door de drie curatoren aan het Kortrijkse gerecht gemeld. Al sinds begin 1996 ligt deze zaak ter behandeling bij de Kortrijkse raadkamer, goed voor een vermelding in het Guinness Book of Records. De doorverwijzing naar de correctionele rechtbank begin deze maand kwam dan ook als een complete verrassing. Vooral omdat de raadkamer hiermee regelrecht tegen de wensen van het parket inging, dat aanstuurde op een verjaring zonder strafrechtelijk gevolg.

Naast Carlo Deleye en Rik Kiepe werden vijf personen officieel doorverwezen: Mayfair-boekhoudster Gerda Flour, haar echtgenoot André Flour, Freddy Deleye, broer van Carlo Deleye, Robert Bayer, de Amerikaanse overnemer van Mayfair, en Joseph-Michel Boes, de bedrijfsrevisor. De raadkamer lijkt de rollen nu gedeeltelijk om te draaien. Zij die Carlo Deleye en Rik Kiepe beschuldigden, lijken nu zelf in de rol van dader te worden geduwd. Ook de curatoren die optraden bij het faillissement (waaronder Johan De Leenheer, ex-voorzitter van het Instituut voor Accountants en Belastingconsulenten), de twee Kortrijkse experts en het gerecht zelf komen niet ongeschonden uit het hele verhaal.

Broedertwist

De eerste zware problemen bij Mayfair ontstonden eind 1988. Freddy Deleye, de tien jaar jongere broer van Carlo en voor 50 % eigenaar van de zaak, verkocht zijn aandelen aan Carlo en kreeg in ruil de winstgevende fabriekswinkel Dematex in handen. Dat zorgde voor stevige familiale spanningen. Carlo was de man die de buitenlandse verkoop en productie opvolgde, terwijl Freddy in Roeselare de zaak zelf leidde en de contacten met de personeelsleden verzorgde. Carlo was immers meestal een dag per week in het land.

Voor Carlo was dit avontuur met Freddy te veel. In april 1990 vond hij de Amerikaan Robert Bayer, die met zijn Bayer Clothing Group Inc. tot de top van de VS behoorde, bereid de zaak over te nemen en vers kapitaal in te brengen. In september 1990 werd de overname van 51 % van de aandelen een feit, na de inbreng van 1 miljoen dollar. Een tweede injectie van 1 miljoen dollar was voorzien in december 1990. Carlo Deleye werd consultant, Bayer voorzitter van de beheerraad en Kiepe gedelegeerd bestuurder.

Eind november echter kreeg Kiepe bij toeval een fax in handen van Bayer, gericht aan diens medewerker Martin Cummings. “Nog enige ideetjes? Het zou leuk zijn als we konden bewijzen dat Carlo geld van de onderneming had gestolen,” aldus de fax. Bayer was op zoek naar middelen om Deleye aan te klagen. Van de tweede inbreng in december kwam niets meer in huis. Het leek erop dat Bayer probeerde Mayfair naar een faillissement te duwen. Op 2 januari werden plots de sloten bij Mayfair veranderd, Kiepe werd zonder een aandeelhoudersvergadering ontslagen en de toegang tot Mayfair ontzegd. Verder kreeg het personeel het verbod om met Carlo Deleye te spreken. Intussen was bedrijfsrevisor Joseph-Michel Boes door Bayer aangesproken voor het maken van een analyse. En terwijl Jean Pierre Dejaeghere, de revi-sor-commissaris van Mayfair, eind november een cashflow zag van 1,12 miljoen euro, stelde Boes op 9 januari 1991 een cashdrain van 3,42 miljoen euro vast. Ook ‘ontdekte’ Boes een zwarte kas. Met die gegevens in handen legde Bayer op 11 januari 1991 de boeken neer. Ondanks het verzet van Kiepe en Deleye werd het faillissement aanvaard.

Fraudeurs en dieven

Voor de curatoren Johan Vansuyt, Eddy Debusschere en Johan De Leenheer was het duidelijk: Kiepe en Deleye waren fraudeurs en dieven. In een klachtenbrief van 4 februari 1991 aan de procureur hadden ze het over een zwarte kas, verduisteringen door Deleye en massale fraude door de “onterechte opwaardering van de voorraden”.

Kort daarna werd duidelijk dat bijna alle beschuldigingen gebaseerd waren op verklaringen van hoofdboekhoudster Gerda Flour en stockbeheerder Frans Verghote. De verklaringen werden gesteund door een merkwaardige financiële analyse van bedrijfsrevisor Boes.

Zo stelde Verghote op 4 januari 1991 dat hij de stocks van Carlo Deleye had moeten vervalsen. Op 18 maart 1991 liet hij echter het volgende optekenen in een verklaring: “Dhr K. Deleye ( nvdr – Carlo Deleye) heeft mij geen enkele instructie gegeven of zelfs maar aangesproken i.v.m. de voorraad van 30 november. Alleen verklaarde Mevr Flour mij dat zij opdracht zou gekregen hebben aan te passen van dhr Deleye. De verwijzing naar Mr Deleye is door mij in mijn verklaring opgenomen via aandringen van Mevr Flour.”

Merkwaardig is ook dat de drie curatoren spreken over stockvervalsing, maar de voorraad van Mayfair niet zelf hebben geëvalueerd. “Stock volgens opgave,” stelt de deurwaarder, zich baserend op de verklaringen van Flour en Verghote.

Ook revisor Boes speelde hierin een merkwaardige rol. Toen hij op 9 januari 1991 zijn derde rapport over Mayfair afwerkte en een cashdrain van 3,42 miljoen euro vaststelde, kwam dat mede omdat hij het warrantagekrediet van de stock, die voorheen 1,05 miljoen euro waard was, op nul zette. Joseph-Michel Boes: “Verghote had mij getoond dat de stock verouderd was en niet was afgewaardeerd. Ik twijfelde daarom en zette alles op nul omdat over het krediet opnieuw moest worden onderhandeld.”

Dat is eigenaardig. Zijn collega Jean Pierre Dejaeghere had zeven dagen eerder diezelfde stock gewaardeerd op 4,21 miljoen euro. Bovendien was er in 1990 een reeks stockcontroles door buitenstaanders gedaan, onder meer vanwege de overname door Bayer. De controles hadden geen substantiële opmerkingen opgeleverd. Boes: “Misschien hadden zij mijn gegevens niet.” Wat echter nog niet verklaart waarom hij bij zijn voorgaande rapporten in december 1990 en op 8 januari 1991 de voorraad níét op nul zette. Pas op de bestuursvergadering in Brussel op 9 januari werkte hij met de pen zijn tweede rapport bij en zette hij het warrantagekrediet op nul. Verghote was toen helemaal niet aanwezig om hem te wijzen op de stockwaarde. Bovendien verkocht de curatele de stock voor 7,31 miljoen euro.

Ook de uit Ierland afkomstige machines die Mayfair voor 1,07 miljoen verkocht aan een Joegoslavische kostuumproducent, werden door Boes op nul gezet. Boes: “Volgens het contract zouden wij dit eventueel kunnen beschouwen als een leasing in plaats van een verkoop.” Maar de verkoop was voorzien van een aanvaarde bankwaarborg met kredietverzekering. “Ik herinner mij die zaak niet meer en kan er dus nog weinig commentaar op geven,” aldus Boes.

Ook de zwarte kas werd snel tot zijn ware proporties herleid. “Toen we in Joegoslavië begonnen te werken, kregen we transportproblemen. De vrachtwagenchauffeurs moesten soms in de weekends werken. Daarom werd er in september 1989 een zwart circuit opgezet om hen extra te betalen,” vertelt Carlo Deleye. Toen Gerda Flour met het verhaal van de zwarte kas kwam, sprak zij echter alleen over de inkomsten. Over de uitgaven zei ze alleen dat ze het overschot aan Deleye had gegeven. Die had echter stiekem een kopie van de zwarte uitgaven laten maken. Dat was zijn redding. Flour, Verghote en Freddy Deleye bleken namelijk in die kas te hebben gezeten. Zo had Flour alleen al in 1990 voor 65.039 euro aan zichzelf uitbetaald op een totaal zwart bedrag van 520.000 euro.

Maar de curatoren keken de andere kant op. Op basis van Flours verhalen legden zij klacht neer.

Vreemde manipulaties

Carlos Deleye en Rik Kiepe, gesteund door Fernand de Ryckman, een gedupeerde in het faillissement, ontdekten echter allerlei vreemde manipulaties. Zo bleek André Flour, de echtgenote van de boekhoudster, in juni 1990 in het geheim naar de banken te zijn gestapt met een fraudeverhaal. Dat zorgde voor zware moeilijkheden bij Mayfair. Ook had Gerda Flour kort voor het faillissement massa’s kostuums voor een prikje verkocht aan buitenlandse zusterbedrijven van Mayfair. Dat veroorzaakte een cashdrain. Weken voor het bankroet werden ook geen klantenfacturen meer gestuurd naar het factoringbedrijf International Factors, dat daarop stopte met betalingen aan de bank van Mayfair. De bank weigerde daarom de leveranciers van Mayfair te betalen. En hoewel vóór het bankroet de kostuums voor de zomercollectie al klaar lagen voor verzending, vaardigde Bayer een uitleveringsverbod uit. En nog vlug voor het faillissement kopieerde Bayer de voor hem cruciale Britse klantenlijst en onderhandelde hij met de Joegoslavische kostuumfabrikant over de overname van de textielquota van Mayfair. Ook deed hij een overnamebod. Curator Eddy Debusschere: “Bayer is naar ons gekomen om het bedrijf, inclusief de hypothecaire schulden, voor 1 frank over te nemen.” Dat mislukte omdat Kiepe en Deleye beroep tegen het faillissement hadden aangetekend.

Was het faillissement uitgelokt om het bedrijf daarna voor een prikje over te nemen? Deleye, Kiepe en De Ryckman legden klacht neer tegen Gerda Flour, Freddy Deleye, Robert Bayer en revisor Boes. Maar het gerecht toonde niet veel interesse voor dit spoor.

Ondeontologische vriendschap

Vrij snel rezen er ook vragen over de curatoren, die met de hulp van Frans Verghote, Freddy Deleye en Gerda Flour de stock verkochten. (Verghote en Flour gingen overigens na het faillissement bij Freddy Deleye in dienst. Saillant detail: Freddy Deleye is bevriend met curator Johan De Leenheer. Die weigerde hierover alle commentaar en verwees door naar zijn collega Debusschere. Medecurator Debusschere zelf probeerde die relatie eerst te ontkennen tijdens een gesprek.) Carlo Deleye liet begin 1993 de voorraden van de curatele door een gerechtsdeurwaarder opmeten. Die gegevens werden door accountant Danny Van Nevel gekoppeld aan de cijfers van Jean Pierre Dejaeghere en die van de curatele. “In totaal zijn 2663 kostuumequivalenten verdwenen, goed voor een boekwaarde van 251.514 euro,” stelde diens eindrapport. Leona Braet, die onder de curatele bij Mayfair bleef werken, verklaarde ook tegenover het gerecht en Trends dat ze heeft gezien hoe curator Debusschere kostuums in de autokoffer stopte en zo meenam.

Debusschere ontkent enige onregelmatigheid in de voorraden. “Uit onze cijfers blijkt dat er 300 stuks zijn verdwenen. Dat is erg weinig. Ik kan geen rekening houden met de cijfers van Dejaeghere en ontken de beweringen van Leona Braet.”

Het Kortrijkse parket verklaarde het dossier-Mayfair verjaard. En dat terwijl als vals beschouwde stukken in het beroep tegen het faillissement gebruikt werden. Vandaar dat de raadkamer de argumenten van het parket verwierp. Verder lijken alle betrokkenen in beroep te gaan tegen hun verwijzing. Kiepe en Deleye gaan alleen in beroep omdat stockbeheerder Frans Verghote niet is doorverwezen. Van bedrieglijk faillissement of stockvervalsing is intussen geen sprake meer.

Willy Van Damme

Carlo Deleye had stiekem een kopie van de zwarte uitgaven laten maken. Dat was zijn redding.Verdachte Freddy Deleye is bevriend met een van de Mayfair-curatoren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content