Het zwarte gat van de loonnorm

Marc De Vos © Marc De Vos

Heeft het zin voor de hele economie een maximale loonsverhoging vast te leggen? Vanzelfsprekend niet. Elke economie kent grote verschillen, tussen regio’s, sectoren en bedrijven. Productiviteit, winstgevendheid, competitiviteit, levensduurte, arbeidskrapte: ze variëren allemaal. In een normale arbeidsmarkt zouden loonniveaus die verschillen reflecteren. Vraag en aanbod, nietwaar.

Maar België is geen gewone arbeidsmarkt. West-Vlaanderen, Limburg, Brussel en Charleroi – om die maar te noemen – hebben fundamenteel verschillende economieën en arbeidsmarkten. En toch gelden overal dezelfde minimumlonen. België heeft een van de meest gecentraliseerde systemen van loonfixatie ter wereld, via nationale loonovereenkomsten die voor alle werkgevers en werknemers gelden.

Loononderhandelaars hebben in het verleden automatische loonsverhogingen onderhandeld: barema’s bij anciënniteit en indexering volgens de levensduurte. Daarmee hebben ze de lonen losgekoppeld van de bedrijfsrealiteit. Het is niet omdat de werknemers blijven en het leven duurder wordt dat een bedrijf competitiever of winstgevender is. En wat al op voorhand is verworven, lijkt al snel geen verhoging meer. Daarover wordt dan nog bijkomend onderhandeld.

De infrastructuur van het loonoverleg plaatst de Belgische economie zo voor een systeemrisico van buitensporige lonen, op een onderbouw van al torenhoge loonlasten. Jarenlang is gemorreld met de indexberekening, met indexsprongen en sinds de wet van 1996 met loonnormen die België in het spoor van de buurlanden moeten houden. Die wet is een noodzakelijk kwaad. Ze heeft het risico beperkt, maar de kostenhandicap niet gecompenseerd. Tot daar het goede nieuws. Helaas is er een keerzijde met perverse effecten.

Ex-stropers zijn de beste boswachters, maar je maakt van niemand zowel stroper als boswachter. Dat doet de loonnorm nochtans. Dezelfde partijen die verantwoordelijk zijn voor de automatische verhogingen moeten het plafond van de bijkomende verhogingen bepalen. Dat is schizofreen. De werkgevers willen altijd minder en de vakbonden meer. De loonnormcarrousel gijzelt het sociaal overleg en reduceert het tot cijferfetisjisme. In dat zwarte gat verdwijnt de zuurstof voor de modernisering van de arbeidsmarkt, de strategie voor productiviteit, de ambitie voor de integratie van immigranten, het voluntarisme om langer te werken.

Ex-stropers zijn de beste boswachters, maar je maakt van niemand zowel stroper als boswachter.

Het eindresultaat is een permanent latent conflict en een georganiseerde stilstand. Daarin worden ook de regeringen meegesleurd. De politieke partijen worden gecapteerd door de onderhandelingspositie van de vakorganisatie die hen genegen is. De antagonisten kijken richting regering voor depannage en glijmiddel: een loonlastenverlaging hier, een subsidie daar, een flexibiliteit ginder. De loonnorm is een tripartite die de gezonde afstand tussen de sociale partners en de partijpolitiek vernielt. De regering kan elders geen primaat van de politiek laten gelden zonder de kemphanen van het overleg te schofferen.

We zijn allemaal gevangen in het keurslijf van een centralistische politieke loonplanning. Dat is een gezonde markteconomie onwaardig. De echte oplossing is wat zovele andere landen doen: stoppen met automatische loonsverhogingen. Dan zullen de lonen meer de werkelijkheid in de bedrijven en de verdienste van werknemers reflecteren. Maar dat wil niemand. Niet de vakbonden die dankzij de indexering de hele arbeidsmarkt sturen en ideologisch loonegalitarisme beoefenen. Niet de bedrijven die dankzij de centralisering de last van bedrijfsonderhandelingen vermijden en gemakkelijker verhogingen kunnen weigeren. De regering kan de loonnorm decreteren. Waarom niet het einde van de indexering decreteren?

De auteur is decaan aan de Macquarie University in Sydney en visiting fellow bij de denktank Itinera. @devosmarc

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content