Het wrange eurogevoel

Wat hebben Jean-Luc Dehaene, Fons Verplaetse, Guy Verhofstadt en Guy Quaden met elkaar gemeen? Ze hielden de goegemeente de voorbije twaalf jaar voor dat de poorten van het sociaal-economische nirvana vanzelf zouden opengaan op voorwaarde dat we ons fanatiek vastbeten in het europroject. Nu de economische vooruitzichten steeds vaker in negatieve zin moeten worden bijgesteld, neemt het gevoel toe dat er iets fout zit met die beweringen. De eurodroom dreigt steeds vaker te verworden tot een nachtmerrie.

Dat het grondig fout loopt met de sprookjesachtige eurobeloften, blijkt nog maar eens uit het Global Competitiveness Report 2002-2003 ( GCR). In dat rapport staan twee indices centraal. De eerste meet het groeipotentieel van een land over de komende vijf tot acht jaar, de tweede tracht een indicatie te geven van de micro-economische concurrentiekracht. Inzake groeipotentieel duikelt ons land van de negentiende stek in 2001 naar de 25ste in 2002. Iets beter doen we het op het gebied van de micro-economische competitiviteit: daar schuiven we op van plaats vijftien naar dertien.

Boeiender wordt het wanneer we een blik werpen op de subindicatoren die aan de basis liggen van de hierboven vermelde indices. De index van het groeipotentieel bestaat uit drie groepen subindicatoren: technologie, publieke instellingen en macro-economische omgeving. België scoort het slechtst op het gebied van macro-economische omgeving (slechts 26ste). De micro-economische competitiviteitsindex wordt dan weer berekend op basis van twee subcategorieën: ondernemingskwaliteit en nationale ondernemingsomgeving. De Belgische resultaten op het gebied van strategische kwaliteit en de kwaliteit van het bedrijfsmanagement (een 11de plaats) mogen best worden gezien.

Merkwaardig is dat nagenoeg alle andere euro-economieën resultaten neerzetten die kunnen worden vergeleken met de Belgische. In de rangschikking die het groeipotentieel aangeeft, duikt Frankrijk van plaats 20 naar 30, Italië van 26 naar 39. Duitsland klimt van 17 naar 14, maar dat is alleen te danken aan zijn sterke score op het gebied van technologiefactoren. Inzake micro-economische competitiviteit zetten de meeste euro-economieën dan weer een betere score neer, iets wat vooral te danken is aan de knappe resultaten voor de strategie en het management van ondernemingen.

De slechte euroscores zijn onder meer een gevolg van de manier waarop de eurolanden de criteria voor de evolutie van het begrotingstekort en de overheidsschuld – zoals voorzien in het Verdrag van Maastricht en het Stabiliteitspact – probeerden te halen. In nagenoeg alle eurolanden lag de nadruk daarbij op belastingverhogingen en – in het beste geval – een stabilisering van de uitgaven. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, het Internationaal Monetair Fonds en onderzoekers zoals Alberto Alesina en Anthonie Knoester hebben aangetoond dat, met het oog op het realiseren van langetermijngroei, het beter is om te saneren via een vermindering van de uitgaven dan wel via een verhoging van de belastingen.

Belgische politici wuifden die bevindingen steevast weg. De GCR-rangschikking toont hun grote ongelijk nog maar eens aan.

Johan Van Overtveldt [{ssquf}]

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content