Het verdriet van België

Vergeet de vreugdekreten die de Belgische regering slaakte na het behalen van de Maastricht-criteria en rouw met ons mee: in tegenstelling met wat de beleidsmakers ons graag laten geloven, is België helemaal niét klaar voor de Economische en Monetaire Unie. De Amerikaanse investeringsbank Merrill Lynch en niemand minder dan Harvard-professor Michael Porter leggen de bewijzen op tafel.

Sinds het vlammende betoog dat Paul Krugman, econoom aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT), enkele jaren geleden afstak in het tijdschrift Foreign Affairs, weten we allemaal dat het begrip concurrentiekracht van een land nergens op slaat. Het is onzinnig om te zeggen dat de Verenigde Staten zou concurreren met Duitsland. Wél met elkaar in de clinch gaan General Motors en bijvoorbeeld Volkswagen/Audi. Of Citibank en Deutsche Bank.

Wie toch een vergelijking wil maken tussen Duitsland en de VS, doet er beter aan om na te gaan welke ondernemingsomgeving de respectieve landen bieden. Een belangrijke parameter daarbij is het interne kostenpeil, dat op zijn beurt weer afhankelijk is van de arbeidskosten.

Over het belang van de ondernemingsomgeving werd in het verleden nauwelijks gediscussieerd. Maar daar komt binnenkort verandering in. Zeker voor die landen die op 1 januari 1999 de startgroep vormen van de Economische en Monetaire Unie ( EMU). Binnen de strakke gegevenheden van een monetaire unie zullen staten waarvan het ondernemingsklimaat minder gunstig wordt ten opzichte van de overige eurodeelnemers onvermijdelijk in een sociaal-economisch ziekbed terechtkomen. Er zal te weinig worden geïnvesteerd in dergelijke landen, de economische groei zal het laten afweten, de werkloosheid toenemen en het begrotingstekort oplopen. Het is dan ook niet overdreven te stellen dat de monetaire unie het Europese model onvermijdelijk dichter bij het Amerikaanse zal brengen.

Ondernemingsklimaat in België is miserabel

Tegen de achtergrond van die nieuwe EMU-realiteit ziet de toekomst er voor België beroerd uit. “Het werk begint pas,” zo verklaarde minister van Begroting Herman Van Rompuy (CVP) enkele maanden geleden nog in dit blad (zie Trends, 30 april 1998, blz. 42). De vice-premier doelde daarmee op het volhouden van de budgettaire discipline. Niet meer dan normaal natuurlijk voor een land waarvan de staatsschuld nog altijd 130% van het bruto binnenlands product (BBP) bedraagt. Alleen situeert het echte beleidswerk zich op een ander niveau, namelijk het herstel van een attractief ondernemingsklimaat in België.

Diverse recente studies

wijzen immers allemaal in dezelfde richting: inzake ondernemingsklimaat bengelt België helemaal achteraan het EMU-startpeloton. De vermaarde Harvard-bedrijfseconoom Michael Porter stelde in opdracht van het tijdschrift World Link een rangschikking op van 52 landen. België eindigde daar op de 17de plaats wat micro-economische omgeving betreft, op de 27ste plaats inzake de macro-economische omkadering. Erger wordt het wanneer we uit het klassement alleen de elf eurostarters distilleren: in dat geval laat België alleen de Italianen achter zich.

En dat is nog niet alles: in een recente studie van de investeringsbank Merrill Lynch eindigde België helemaal laatste. Merrill Lynch onderzocht daarbij het begrip ondernemingsklimaat aan de hand van 31 criteria, die vier deelgebieden bestrijken:

de werking en de kenmerken van de arbeidsmarkt (onder meer arbeidskosten, structurele werkloosheid, belastingvoeten en ontslagvergoedingen);

de werking en de kenmerken van de productmarkt (onder meer BTW-tarieven, openingsuren van winkels en elektriciteitskosten);

de werking en de kenmerken van de kapitaalmarkt (onder meer de aandelenmarkt als % van alle activa, het volume aan durfkapitaal als % van het BBP, het volume aan pensioenfondsen als % van het BBP);

de technologische ontwikkeling (onder meer de investeringen in informatie- en communicatietechnologie als % van het BBP en het aantal Internet-aansluitingen als % van de bevolking).

Merrill Lynch vergeleek in zijn studie de VS, Engeland, Zweden en acht van de elf eurostarters. Luxemburg, Finland en Oostenrijk vielen uit de boot: Luxemburg omdat het land te klein is, Finland en Oostenrijk omdat er onvoldoende vergelijkbaar cijfermateriaal voorhanden was.

De resultaten

van het onderzoek hebben we samengevat in tabel 1 ( Welk land heeft de beste ondernemingsomgeving?). U merkt dat de Verenigde Staten en Engeland veruit het aantrekkelijkste ondernemingsklimaat hebben. Beide landen worden op respectabele afstand gevolgd door een groepje met Nederland, Ierland, Zweden en Portugal. Van dan af vinden we de landen terug die inzake ondernemingsklimaat met een probleem zitten. Welnu, België eindigt als allerlaatste wat betreft de toestand van zijn arbeidsmarkt en de graad van technologische ontwikkeling. Het gevolg laat zich raden: ook in de totaalstand zijn we de rodelantaarndrager. Inzake productmarkten gaan we alleen nog Italië vooraf. Alleen onze kapitaalmarkt lijkt tamelijk goed ontwikkeld: wat dat betreft, kunnen we in het peloton meefietsen.

Eveneens significant is dat de beste individuele ranking die we halen op een geheel van 31 criteria een vijfde plaats is. Het gaat meer bepaald om de flexibiliteit waarmee onze winkels hun deuren openen. Voor elf van de 31 criteria eindigt ons land evenwel laatste of voorlaatste. Eén troost: indien Vlaanderen apart zou zijn opgenomen in de analyse, zouden we stukker beter hebben gescoord. Daar is KU Leuven-professor Herman Daems van overtuigd (zie kader: België is Vlaanderen niet).

Hoewel dergelijke analyses vatbaar zijn voor kritiek en nuancering kunnen we er zeker enkele interessante bevindingen uit distilleren. Zo bewijst tabel 2 ( Relatie ondernemingsklimaat – economische groei) dat de Merrill Lynch-rangschikking mag worden gezien als een goede indicator voor de mate waarin elke land tot degelijke sociaal-economische prestaties kan komen. Er bestaat een positief verband tussen enerzijds deze rangschikking en anderzijds de resultaten van de betrokken landen inzake economische groei en tewerkstelling. Alles wijst erop dat dit verband nog intenser zal worden binnen een monetaire unie.

“Als Verplaetse terugkomt, kan hij terecht in de keuken.”

Het staat vast dat in de brave new world of EMU het ondernemingsklimaat een nog crucialere positie zal innemen dan nu al het geval is. Om dat te bewijzen, gaan we even terug in de geschiedenis. Tegen het einde van de jaren zeventig verkeerde België op sociaal-economisch en financieel vlak in een bijzonder penibele situatie. Door de volgehouden indexering van de lonen in een periode van hoge inflatie maakte een te hoog intern kostenpeil onze ondernemingen vleugellam in de internationale concurrentieslag. Ten gevolge daarvan viel de groei stil, steeg de werkloosheid, raakte de begroting volledig uit evenwicht en stapelden de tekorten op de lopende rekening van de betalingsbalans zich op. Aangezien België in die tijd een sterkemuntbeleid hanteerde, waren er ook hoge rentevoeten nodig, wat opnieuw de negatieve spiraal versterkte.

Roland Beauvois, toenmalig directeur van de studiedienst op de Nationale Bank, zag tegen het najaar van 1981 nog maar één uitweg: een lineaire vermindering van de loonkosten met 10%. Regering, vakbonden en zelfs patronaat zagen zijn oplossing niet zitten. Het alternatief voor het paardenmiddel van Roland Beauvois werd vervolgens uitgewerkt door toenmalig premier Wilfried Martens (CVP) en zijn roomsblauwe coalitie.

Twee personen

concipieerden het alternatief: Jacques van Yperseele de Strihou, de huidige kabinetchef van de koning, en Fons Verplaetse, die vandaag aan het hoofd staat van de Nationale Bank. Koninginnenstuk in de herstelstrategie van van Yperseele en Verplaetse was een devaluatie van de Belgische frank, doorgevoerd in februari 1982. “Als hij terugkomt, kan hij aan de slag in de keuken,” zo zou een woedende Beauvois daarop hebben gereageerd. De toenmalige directeur van de NBB-studiedienst doelde daarmee op Verplaetse, die gedetacheerd was van de studiedienst van de Nationale Bank naar het kabinet van de premier. De pariteit van de frank veranderen, was in die dagen heiligschennis voor de Nationale Bank en zeker voor Roland Beauvois. Zoals intussen genoegzaam bekend, kwam Verplaetse inderdaad terug. Alleen kreeg hij niet de keukenschort, wel de gouverneursscepter.

Binnen de monetaire unie zou een beleidspakket zoals uitgedokterd door het duo van Yperseele-Verplaetse niet meer mogelijk zijn. Een devaluatie van de Belgische frank of van eender welke andere vorm van autonome monetaire politiek behoort immers niet langer tot het beleidsinstrumentarium. Ondergaat een land een asymmetrische schok of verslechtert de internationale kostenpositie van een land, dan vormt de Beauvois-cocktail of een variante daarop de enige uitweg. Laat een land zijn relatieve ondernemingsomgeving afglijden (verhoogde belastingdruk, strakkere reglementeringen…), dan kan een monetaire versoepeling via devaluatie en lagere rentevoeten geen (tijdelijk) soelaas meer bieden.

Onmogelijke alternatieven voor een beleidscorrectie

In een monetaire unie zullen de deelnemende landen hun monetair beleid niet meer kunnen bijsturen zoals in het verleden. Welke zijn dan de alternatieven voor een beleidscorrectie?

Eén: blaas de monetaire unie op. Het valt niet uit te sluiten dat de discipline die door de EMU wordt opgelegd tot spanningen zal leiden in bepaalde landen. Nu al worden soms de namen genoemd van Frankrijk en Italië. De kans op een snelle dood van de EMU lijkt echter klein omdat iedereen beseft dat de consequenties daarvan draconisch zouden kunnen zijn.

Twee: trek protectionistische verdedigingswallen op. Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw ordende de goudstandaard het internationale systeem. Het was ook de periode waar individuele landen protectionistische maatregelen namen om hun nationaal economisch belang te vrijwaren. Het protectionisme was een alternatief voor de onmogelijkheid tot devalueren.

Vandaag lijkt dit scenario weinig waarschijnlijk. De eenheidsmarkt is immers het onderdeel van de Europese eenheid dat het stevigst overeind staat. Indien sommige landen toch hun toevlucht zouden nemen tot protectionistische maatregelen, zouden we wellicht in een scenario terechtkomen dat finaal niet veel zou verschillen van het eerste.

Drie: creëer een Europese budgettaire hefboom. In een goed werkende monetaire unie – zoals de Verenigde Staten – bestaan er op federaal vlak aanzienlijke budgettaire transfers tussen de staten onderling. Klappen de olieprijzen en – dus – de Texaanse economie in elkaar, dan stroomt er federaal geld van bijvoorbeeld booming California of Illinois naar het noodlijdende Texas. Studies wijzen uit dat 40% tot 50% van deze asymmetrische schokken worden geabsorbeerd door de federale transfers tussen de staten van de union.

Binnen de Europese Unie bestaat een dergelijk mechanisme nagenoeg niet. Het valt trouwens sterk te betwijfelen of er voldoende politieke wil bestaat om hierin snel verandering te brengen, al is het maar omdat deze materies alleen kunnen worden aangepast als alle Europese lidstaten daarmee instemmen. Het volstaat om te kijken naar de regionale twisten in bijvoorbeeld Duitsland (transfers van West naar Oost), Italië (van Noord naar Zuid) en België (van Vlaanderen naar Wallonië) om een idee te krijgen van de politieke spanningen die dergelijke transfers op Europees vlak zouden teweegbrengen.

Vier: herstel de nationale budgettaire functie. Het ontbreken van een pan-Europese budgettaire schokdemper zou gedeeltelijk kunnen worden gecompenseerd door de nationale budgetten opnieuw als buffer te gebruiken bij sociaal-economische tegenspoed. Maar dit is verboden door het Verdrag van Maastricht en het Stabiliteitspact. Theoretisch kunnen de politici het Stabiliteitspact naar de prullenmand verwijzen. Maar, afgezien van de impact die zo’n maatregel zou hebben op de internationale geld- en kapitaalmarkten, zou het erg moeilijk worden voor de Europese Centrale Bank om nog een coherent monetair beleid te voeren.

Dé oplossing: sleutelen aan het ondernemingsklimaat

Aangezien de bovenstaande vier opties ofwel onaantrekkelijk ofwel onmogelijk zijn, blijft alleen nog alternatief vijf over: het sleutelen aan één of meer elementen die samen het ondernemingsklimaat van een land bepalen. Ruwweg kunnen die worden teruggevoerd tot de volgende drie hefbomen: verlaging van de fiscale druk, deregulering en flexibilisering van de arbeidsmarkt.

Op fiscaal gebied

zijn er maar weinig landen uit de eurostartgroep die niet zo zwaar belasten als België. We hebben het dan niet alleen over de vennootschapsbelasting en de BTW, maar ook over de personenbelasting (zie tabel 3: Fiscale aanslagvoeten). Het valt evenwel op dat de verschillende EMU-lidstaten een concurrentieslag aan het voorbereiden zijn inzake fiscaliteit. Ierland zorgde een tijdje geleden voor consternatie toen het een uniforme vennootschapsbelasting van 15% aankondigde; maar ook Nederland en Spanje bereiden momenteel competitief stoere fiscale maatregelen voor. Op het gebied van personenbelasting zou Duitsland – dat bezig is met de uitbouw van Frankfurt Finanzplatz – wel eens een katalysatorrol kunnen spelen. Aangezien Groot-Brittannië geen deel uitmaakt van de eurostartgroep, beseffen de Duitsers maar al te goed dat ze een unieke kans krijgen om Londen als internationaal financieel topcentrum een hak te zetten. Maar dat betekent wel dat ze toplui uit Londen moeten proberen te laten overkomen naar Frankfurt. En dus moet de personenbelasting naar beneden. Het marginale toptarief in Duitsland bedraagt 53%, tegenover 40% in Groot-Brittannië (en 60% in België).

Flexibiliteit op de arbeidsmarkt

is een erg belangrijk gegeven voor ondernemingen die zich steeds sneller moeten aanpassen aan de onontkomelijkheden van de internationale concurrentie en/of aan de gevolgen van techonologische veranderingen en innovatie. Ook hier begint België gehandicapt aan de race. Afgelopen jaar publiceerde de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) een hele reeks aanbevelingen ter zake. België kreeg het volgende boodschappenlijstje mee: een vergroting van de spanning tussen de laagste nettolonen en de werkloosheidsvergoedingen, een strakkere beperking in de tijd van de werkloosheidsvergoedingen, de afschaffing van de vervroegde uittreding, een vermindering van de sociale lasten, een inkrimping van de ontslagvergoedingen, een verbreding van de loonwaaier en een grondige herziening van het actieve arbeidsmarktbeleid van de overheid en van de onderwijspolitiek.

Sociaal-economisch model naar Amerikaans voorbeeld

De creatie van de Economische en Monetaire Unie zal in ieder geval tot ontwikkelingen leiden waar de vaders van de EMU-idee – denk maar aan de betreurde Franse president François Mitterrand – nooit bij hebben stilgestaan. De EMU zal het West-Europese sociaal-economische model grondig hertekenen in Brits-Amerikaanse richting. Duits kanselierskandidaat Gerhard Schröder, zelf een sociaal-democraat, heeft dat blijkbaar goed door: onlangs verklaarde hij dat “Europa veel kan leren van de VS”.

Anderen vrezen dan weer dat de hertekening een rat race to the bottom zal worden waarbij (te) grote sociale en politieke spanningen zullen ontstaan. De voor de hand liggende uitweg is de reuzenstap naar een stevige politieke unie die op een aantal vlakken voor uniforme regels en condities kan zorgen. Vraag blijft of we überhaupt ooit zover zullen raken. En hoeveel crisissen daar nog aan zullen voorafgaan?

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content