Het kan verkeren

Jean-Claude Juncker heeft zijn langverwachte ‘reddingsboei’ voor jobs en groei in Europa gepresenteerd. Het gaat om een massaal investeringsimpuls-programma van niet minder dan 315 miljard euro. Het contrast met de traditionele nauwgezetheid waarmee de Europese Commissie nationale rijksbegrotingen screent, kon niet groter zijn.

De eigen Europese bijdrage in het nieuwe Europese Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) bedraagt niet meer dan 8 miljard euro, waarvan het grootste deel onttrokken wordt aan bestaande Europese investeringsprogramma’s in digitale infrastructuur (3,3 miljard) en onderzoek (2,7 miljard), en 5 miljard van de Europese Investeringsbank. De resterende honderd miljard moet komen van het effect van garantiestelling, risicodekking waardoor private investeringsgelden kunnen worden geleveraged, zoals dat zo mooi heet. Zélf een garantie geven dat er de volgende drie jaar effectief 300 miljard geïnvesteerd wordt, kan noch het ESFI, noch Juncker.

Maar zoals altijd is kritiek geven makkelijk. Een wat grondiger analyse van het plan dringt zich op, en opent verrassend genoeg wel nieuwe perspectieven.

Uit empirische analyses over groei blijkt dat investeringen in infrastructuur en onderzoek, en dan in het bijzonder in digitale infrastructuur, zowat de enige factoren zijn die op lange termijn economische groei verklaren en — mogen we dan ook aannemen — kunnen bewerkstelligen. Net die investeringen van zowel de publieke als de private sector blijven achter in Europa.

Als oorzaak daarvan verwijst Juncker naar een gebrek aan vertrouwen bij de investeerders. Nochtans zijn er dankzij het soepele monetaire beleid van de Europese Centrale Bank bergen geld beschikbaar. Tegelijk zien nationale overheden in de eurozone zich geconfronteerd met een fiscaal consolidatiebeleid dat hen in de tang houdt en waarbij besparingen de ruimte voor nieuwe publieke investeringen beperken. Kortom, dat publieke investeringen zo achterblijven in Europa heeft alles te maken met de 3 procentnorm.

Het belangrijkste zinnetje in Junckers speech bij de presentatie van zijn EFSI-plannen voor het Europees Parlement, was dan ook zijn toezegging dat lidstaten beloond worden als zij bereid zijn het nieuwe fonds mee te helpen financieren. Opvallend is vooral de vorm die die beloning aanneemt. De bijdragen aan het EFSI tellen niet mee bij de berekening van de schuldgraad en het begrotingstekort van de landen in kwestie.

Dat is precies waar ik samen met veel anderen altijd op aangedrongen heb: dat publieke investeringen die essentieel zijn voor langetermijngroei, zoals publieke investeringen in onderzoek, buiten de 3 procentnorm gehouden worden, zodat landen daar niet op zouden bezuinigen, maar een slimme fiscale consolidatie zouden nastreven.

Met zijn politieke gewicht als Commissievoorzitter lijkt Juncker nu bereid de strijd aan te binden met de ministers van Financiën om die fiscale ruimte op te eisen. Het gaat om strategische investeringen, maar dan wel op Europees niveau. Nationale lidstaten krijgen dus geen enkele garantie dat zij van die investeringen kunnen profiteren.

Dat opent tal van interessante perspectieven. Nationale overheden krijgen wat meer ruimte om hun begroting op orde te krijgen, maar moeten daar wel de eigen, lokale strategische investeringen in opnemen. Ik denk bijvoorbeeld aan een groots Antwerps prestigeproject. Tegelijk valt de participatie in Europese strategische investeringen, waar iedereen van profiteert, buiten de begrotingsnorm. Zo’n tweesporenbeleid in begrotingen kan Europa weer op de kaart zetten en de Europese Commissie zou zich eindelijk ook weer positief kunnen profileren. Slim gezien van Juncker.

De auteur is rector van de Universiteit Maastricht.

LUC SOETE

Dat publieke investeringen zo achterblijven in Europa heeft alles te maken met de 3 procentnorm.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content