Het imagoprobleem van de beschutte werkplaatsen

Dirk Van Thuyne Freelance journalist

De beschutte werkplaatsen voelen zich miskend. Door de jaren heen is de sector uitgegroeid tot een volwaardige economische partner voor onze industrie. Alleen, dat is nog lang niet overal doorgedrongen.

In de winkels kun je er niet naast kijken. De speciale kerstflesjes van Coca-Cola zijn goed op weg om de hit van de eindejaarsverkopen te worden. Wat maar weinig mensen weten, is dat dit collector’s item verpakt werd bij de Antwerpse beschutte werkplaats Arop. Niemand verwacht dat een multinational als Coca-Cola een beroep doet op de diensten van een beschutte werkplaats. Integendeel, de sector kampt nog altijd met het imago van een sociale instelling waar zielige mensen matjes vlechten. Door de jaren heen is de sector van de beschutte werkplaatsen uitgegroeid tot een volwaardige economische partner voor onze industrie, maar dat blijkt nog lang niet overal doorgedrongen.

Opgericht in 1963, was het West-Vlaamse Mariasteen – onderdeel van het dienstencentrum GID(t)S – naar eigen zeggen de eerste beschutte werkplaats in Vlaanderen. In die beginjaren lag de klemtoon volledig op het sociale aspect. Een beschutte werkplaats stelde niet veel meer voor dan een bezigheidstherapie voor mensen met een handicap. Repetitieve taken zoals het klaarmaken van mailings of het kleven van etiketten waren het handelsmerk van de sector. Wie tegenwoordig rondwandelt in de bedrijfsgebouwen van bijvoorbeeld WAAK, met 1700 werknemers de grootste beschutte werkplaats in ons land, kijkt zich ongetwijfeld de ogen uit. Medewerkers tonen vol trots de door hen in elkaar geknutselde kabelbomen – een bontgekleurde wirwar van elektrische kabels en contacten – die straks in Gent een plaatsje onder de carrosserie van een Volvovrachtwagen krijgen.

Nieuwe voogdijminister

Vlaanderen telt 68 beschutte werkplaatsen, die alle aangesloten zijn bij de federatie VLAB en samen een omzet realiseren van 270 miljoen euro. In totaal werken meer dan 18.000 mensen in de sector, onder wie 2700 valide werknemers. De belangrijkste activiteitsdomeinen zijn verpakking, drukkerij, montage, houtbewerking, metaalconstructie en groenzorg. Het gebeurt ook steeds vaker dat werknemers van een beschutte werkplaats op verplaatsing gaan werken bij de klant.

Werknemers met een arbeidshandicap hebben dezelfde sociale rechten als iedereen. Zo kunnen ze ook terugvallen op een werkloosheidsuitkering. En ze krijgen ten minste het minimumloon van 1309,03 euro per maand. Om de lagere productiviteit van deze mensen te compenseren, kunnen de beschutte werkplaatsen rekenen op subsidies. “Vorig jaar haalden de beschutte werkplaatsen 53 % van hun inkomsten uit de eigen werking. Vlaamse subsidies waren goed voor 34 %, de rest kwam van federale tussenkomsten in patronale lasten,” rekent Christel Vanroelen, directeur van VLAB, ons voor. Ondanks de overheidssteun belandden vorig jaar toch 10 van de 55 organisaties (sommige organisaties overkoepelen diverse beschutte werkplaatsen) in de rode cijfers. Christel Vanroelen ziet alvast geen verband tussen deze verliescijfers en de schaalgrootte of de ligging van de beschutte werkplaats.

Eerder dit jaar kreeg de sector met Kathleen Van Brempt (SP.A) een nieuwe voogdijminister, want de sector werd overgeheveld van Welzijn naar Sociale Economie. Aanvankelijk vreesden de beschutte werkplaatsen een impact op de subsidiëring, maar dat blijkt niet het geval te zijn. “Onze eerste indruk is dat het kabinet van onze nieuwe voogdijminister op een positieve manier meedenkt met de sector vanuit een tewerkstellings- en ondernemerschapsvisie. Men werkt ook mee aan een oplossing voor de knelpunten in onze sector, zoals nieuwe begeleidingsmethodieken, het zoeken naar nieuwe marktniches, innovatie en leeftijdsbewust personeelsbeleid,” aldus Vanroelen.

In het verleden zagen sociale en beschutte werkplaatsen elkaar al te vaak als concurrenten. De voorbije jaren groeiden de twee overkoepelende federaties SST (Samenwerkingsverband Sociale Tewerkstelling) en VLAB steeds meer naar elkaar toe. Ook de overheid was vragende partij voor een samenwerking. In haar beleidsnota verwijst minister Kathleen Van Brempt nadrukkelijk naar een eenheidsdecreet voor beide sectoren. Eind 2005 gaven beide federaties een duidelijk signaal door de oprichting van een koepelorganisatie die de naam Amfion kreeg.

Vrijwilligers op overschot

Vol trots zwaait Werner Vercammen, algemeen directeur van Arop en bestuurslid van werkgeversvereniging VKW, met een interne enquête: “94 % van de respondenten zegt dat ze Arop zal aanbevelen en dat ze bij een volgende gelegenheid zeker opnieuw een beroep zal doen op onze diensten. Dat bewijst dat onze klanten tevreden zijn over de door ons geleverde kwaliteit. Omdat het te duur is, hebben we geen officiële erkenning, maar we werken wel volgens de normen van ISO 9001. De monitoren splitsen het werk op in verschillende deeltaken en wijzen die dan toe aan onze mensen die zich gewetensvol van hun taak kwijten. Iedereen komt hier graag werken en is dan ook dubbel gemotiveerd,” verklaart Werner Vercammen de hoge kwaliteitsstandaard bij Arop.

Kwaliteit alleen is niet eens voldoende, de beschutte werkplaatsen moeten noodgedwongen ook uitblinken in flexibiliteit. “Omdat we op het einde van de productiecyclus zitten, bevinden we ons meestal in de moeilijkste positie. Als bijvoorbeeld de drukker wat vertraging heeft, moeten wij dat maar zien op te lossen. Ondanks een absenteïsme dat rond 12 % schommelt, hebben we nog maar zelden een deadline gemist,” zegt Werner Vercammen van Arop, een handelsingenieur die voorheen tien jaar lang voor CMB in Afrika werkte. Commercieel afgevaardigde Jean Halans haalt met plezier het voorbeeld van Chocolaterie Gudrun aan. “Net voor het verlof kwamen zij vragen of wij nog 65.000 pralinedoosjes konden vullen. We hebben toen aan onze mensen gevraagd of er vrijwilligers waren om tijdens het verlof te komen werken. Uiteindelijk hadden we zelfs mensen op overschot.”

Als toeleverancier zijn beschutte werkplaatsen vaak het eerste slachtoffer wanneer grote bedrijven beslissen om hun productie te delokaliseren. Toen de verlichtingsproducent Massive een paar jaar geleden besliste om zijn productie naar Oost-Europa en China te verhuizen, mocht de directie van Arop meteen ander werk zoeken voor meer dan 100 mensen. Iets wat overigens maar gedeeltelijk lukte. Maar bij Arop heeft men geleerd uit het voorval: het klantenbestand werd gediversifieerd. Momenteel tekenen de 20 % grootste klanten voor 80 % van de omzet.

Dirk Van Thuyne

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content