Het fiscaal verdriet van geleasde bedrijfswagens

Bij geleasde bedrijfswagens is de aankoopoptie per definitie laag. Dat maakt de verleiding des te groter om de wagen te laten overnemen door de bedrijfsleider of de werknemer die de wagen ter beschikking had. Maar de fiscus gooit roet in het eten.

Veel ondernemingen die bedrijfswagens ter beschikking stellen van hun bedrijfsleiders of werknemers, kopen die wagens niet zelf, maar doen daarvoor een beroep op leasingmaatschappijen. Eigen aan een overeenkomst van financiële leasing is dat ze meestal in een aankoopoptie voorziet. De onderneming heeft daardoor het recht om de wagen bij het einde van de overeenkomst over te nemen.

Financiering. De prijs die voor de overname moet worden betaald, is meestal zeer laag. De reden daarvoor is niet terug te vinden in een of andere vorm van vrijgevigheid van de leasingmaatschappijen. De lage overnameprijs heeft te maken met het concept zelf van een financiële leasing. Naar economische maatstaven gaat het om een financieringsoperatie. Burgerrechtelijk is de leasinggever weliswaar de eigenaar van de goederen die hij in leasing geeft. Maar de economische eigendom berust bij de leasingnemer. De leasinggever is niets meer dan zijn financier.

Dat vertaalt zich ook in de boekhoudkundige benadering van een financiële leasing. Voor men een overeenkomst boekhoudkundig als een leasing mag verwerken, is vereist dat zij aan het basiskenmerk van een financieringsoperatie beantwoordt. Dat houdt in dat de financier het kapitaal terugkrijgt dat hij heeft geïnvesteerd. Hetgeen de leasingnemer aan de leasinggever betaalt, moet bijgevolg de volledige wedersamenstelling toelaten van het kapitaal dat de leasinggever in de operatie heeft gestoken.

Laag. Om na te gaan of er sprake is van een volledige wedersamenstelling van het kapitaal (en dus van een financiële leasing in de boekhoudkundige betekenis van het woord) mag bij roerende leasing ook rekening worden gehouden met de prijs die bij het lichten van de aankoopoptie moet worden betaald. Maar aangezien bij leasing niet de gever, maar wel de nemer als economische eigenaar wordt beschouwd, moet het bijna vanzelfsprekend zijn dat de nemer de optie zal lichten. Vandaar dat de prijs die voor de overname moet worden betaald, per definitie erg laag moet zijn. In de boekhoudwetgeving wordt de lat op 15% gelegd. Is de prijs die men voor het lichten van de optie moet betalen hoger dan 15%, dan wordt de verrichting boekhoudkundig niet (langer) als een leasing en dus ook niet langer als een financieringsoperatie aangemerkt, maar wel als een gewone verhuur.

Opportuniteit. Bij een echte financiële leasing van bedrijfswagens is de overnameprijs dus nooit hoger dan 15% van de oorspronkelijke aanschaffingsprijs van de wagen. Hoeft het nog betoog dat velen dit als een opportuniteit hebben beschouwd om de wagen tegen die lage prijs te laten overnemen, niet door de onderneming (leasingnemer) zelf, maar wel bijvoorbeeld door de bedrijfsleider die de bedrijfswagen al voor persoonlijk gebruik ter beschikking had, of door zijn vrouw bijvoorbeeld, of door een ander familielid? Men mag zelfs aannemen dat velen niet hebben bevroed dat de fiscus de boel nog zou kunnen bederven. Hebben zij immers niet gewoon de overnameprijs betaald die zwart op wit in het leasingcontract te lezen staat?

Maar de fiscus ziet dat volledig anders. De lage optieprijs stemt bij dit type van contracten normaal gezien nooit overeen met de werkelijke waarde van de wagen. Die is meestal veel hoger. Bedrijfsleiders of kaderleden die de kans krijgen een geleasde wagen over te nemen tegen die lage prijs, verwerven een voordeel. En aangezien dat voordeel zijn oorzaak vindt in de professionele activiteiten van de betrokkenen, gaat de fiscus ervan uit dat het als een beroepsinkomen belastbaar is. Het vormt een belastbaar voordeel van alle aard.

Informatie. Van belasting kan uiteraard slechts sprake zijn als de fiscus de gevallen op het spoor komt waarin bedrijfswagens op die manier van eigenaar verwisselen. Maar in de praktijk is dat niet moeilijk gebleken. De fiscus heeft zich immers tot de leasingmaatschappijen gericht en bij hen informatie opgevraagd over gevallen waarin een wagen bij het einde van het contract niet aan de leasingnemer werd overgelaten, maar wel – tegen de contractueel afgesproken lage overnameprijs – aan iemand anders. Vervolgens was het een koud kunstje om bij die andere persoon inlichtingen in te winnen over diens banden met de voormalige leasingnemer.

Leed. Veel van dit fiscale leed komt nu druppelsgewijs ter sprake voor de fiscale rechtbanken. Maar hoe verongelijkt tal van betrokkenen zich allicht zullen voelen, op veel clementie kunnen zij blijkbaar niet rekenen. In het begin was er een lichtpuntje. De rechtbank van eerste aanleg in Brussel oordeelde (in casu bij verstek) dat de fiscus het bankgeheim had geschonden door inlichtingen in te winnen bij de leasingmaatschappijen. Maar de idee dat ook leasingmaatschappijen zich op het bankgeheim zouden kunnen beroepen, is inmiddels door andere rechtbanken zonder meer van de hand gewezen.

Voor het overige is er voor de betrokkenen niets dan kommer en kwel. Keer op keer oordelen de rechtbanken dat een bedrijfsleider of kaderlid wel degelijk een voordeel geniet als hij een geleasde bedrijfswagen tegen de lage optieprijs kan overnemen, of door iemand van zijn verwanten kan laten overnemen. En dat dit voordeel belastbaar is als een bedrijfsmatig voordeel van alle aard. De rechters zijn op dit punt (totnogtoe) eensgezind.

Jan Van Dyck [{ssquf}]

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

De fiscus heeft bij de leasingmaatschappijen informatie opgevraagd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content