Het blijft Belgisch

Ongeloofwaardig. Zo kan men het optreden omschrijven van de CVP, toen deze vanop de oppositiebanken van leer trok tegen het akkoord dat premier Guy Verhofstadt ( VLD) had bereikt rond de onderwijsfinanciering. Ongeloofwaardig, omdat de wet voorschrijft dat deze problematiek al geregeld had moeten zijn in 1999. Anders gezegd: de regering- Dehaene had eigenlijk vorig jaar al dit eikele dossier ter hand moeten nemen.

Maar dat is niet gebeurd, en dus heeft de CVP geen enkele morele grond om de regering-Verhofstadt rond het bereikte Sint-Elooisakkoord in het verdoemhoekje te zetten.

Daarmee willen we zeker niet zeggen dat hetgeen in de fameuze nacht van 1 op 2 december werd uitgewerkt een deugdelijk akkoord is. Twee meer algemene punten die in de komende weken en maanden gegarandeerd opnieuw aan de orde zullen komen, verdienen extra aandacht.

Ten eerste verliest de kreet dat de huidige regering op een nieuwe wijze aan politiek doet, stilaan alle betekenis. De Franstaligen eisten van bij de aanvang 2,4 miljard frank extra voor hun onderwijs. Welke wettelijke bepalingen er daarrond ook van kracht waren en hoeveel leerlingen er nu precies in welke regio school liepen, waren irrelevante elementen. Verhofstadt gaf tijdens de regeringsonderhandelingen toe aan deze eis omdat zijn drang naar het premierschap te groot was om hiervan een breekpunt te maken. Door zijn ontkenningen van die belofte deukte de premier zelf zijn geloofwaardigheid.

Vervolgens werkte de premier, toen hij voelde dat de Walen het meenden, een compromis uit dat alle kenmerken draagt van het goede, ouwe Belgische vergelijk waar dit land het patent op lijkt te hebben (inclusief de onvermijdelijke nachtelijke conclaven). Geen nieuwe politieke cultuur dus, wel oude politieke cultuur uitgevoerd door nieuwe acteurs.

Niet eens twee maanden geleden zweerde de eerste minister nog publiekelijk dat hij nooit de mechanismen van de wafelijzerpolitiek in werking zou stellen. Die illusie moet nu worden opgeborgen.

Ten tweede draagt het Verhofstadt-compromis alle kenmerken van het zogenoemde consumptiefederalisme. Het uiteindelijke resultaat van het politieke akkoord is immers dat de federale staat de rekening betaalt. Doorheen de geschiedenis van de omvorming van het unitaire België naar een federale staat lopen diverse rode draden. Eén daarvan is de meestal onuitgesproken, maar nadrukkelijke eis van de Franstaligen om niet zelf de financiële middelen te moeten genereren die noodzakelijk zijn om het regionale beleid te financieren.

Daarnaast moet er blijkbaar onduidelijkheid blijven bestaan over de solidariteitsmechanismen. Als men geld kan spenderen dat anderen voor je opdiepen, ontstaat er niet meteen grote druk om verantwoordelijk om te gaan met die bedragen. Vandaar: consumptiefederalisme.

De Belgische staatshervorming is één lange en uitputtende oefening geweest om te voldoen aan die twee Franstalige eisen. De Franstaligen weten trouwens heel goed waarom ze zich zo gedragen: met zijn veel steviger economische structuur torst Vlaanderen een groter stuk van de financieringslast van de federale staat dan normaal is. Hoe groot dit verschil is, vormt een constante bron van discussie, precies omdat men aan Franstalige kant een politiek van verwarring en onduidelijkheid nastreeft. Alleen zo’n sfeer biedt constant mogelijkheden tot chantage en compromissen. Er moet geen einde komen aan de transfers van Vlaanderen naar Wallonië. Maar de dubbelzinnigheid daarrond moet wel ophouden.

Tegen bovenstaande achtergrond is het boeiend om de twee Vlaamse overwinningen uit het Sint-Elooisakkoord tegen het licht te houden: de verhoogde trekkingsrechten voor het tewerkstellingsbeleid en het akkoord om afcentiemen in de personenbelasting toe te laten.

De bijzondere financieringswet kent al sinds 1989 de regio’s expliciet het recht toe om kortingen door te voeren in de fiscaliteit. Vlaanderen krijgt dus nu het recht om datgene te doen wat wettelijk al tien jaar mogelijk is. Wat de trekkingsrechten inzake tewerkstellingsbeleid betreft, komt men nu tot een situatie waarbij Vlaanderen 54% van de totale pot van 12,6 miljard frank krijgt en Wallonië en Brussel respectievelijk 38% en 8%. Ter vergelijking: Vlaanderen genereert 62% van de personenbelastingen in België, Wallonië en Brussel respectievelijk 29% en 9%. De achterliggende idee luidt dan ook dat de verhoging van de trekkingsrechten gepaard moet gaan met een nettotransfer van Vlaanderen naar de twee andere gewesten ten belope van 1 miljard.

Op zich geen probleem, maar laat er dan wel duidelijkheid over bestaan. Dat zou pas blijk geven van een nieuwe geest inzake communautaire samenwerking.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content